Ze zouden een zware pijp roken

Ze zouden een zware pijp roken

De Zwitserse theoloog Karl Barth (1886-1968) heeft bij zijn leven telkens opschudding veroorzaakt, en jaren na zijn dood duurt het debat over de betekenis van zijn theologie nog steeds voort. Toch is daarin wel een vaste lijn aan de wijzen: Barth maakt in alle opzichten ernst met Gods genade.

Daarom verwerpt hij de “natuurlijke theologie”, de veronderstelling dat een mens krachtens zijn eigen vermogen God tot op zekere hoogte zou kunnen kennen. Maar Barth vindt de gedachte dat de Waarheid van God in de Bijbel zomaar voor het oprapen ligt, net zo erg als de “natuurlijke theologie”, want dan grijpt de mens in de grond van de zaak toch weer eigenmachtig naar Gods openbaring. “Natuurlijke theologie” is dan ook niet iets dat je achter de rug kunt hebben, je kunt er niet eens “tegen” wezen, en je kunt alleen maar hopen dat je ervoor bewaard blijft.

De theologie van Barth wordt wel eens “dialectische” genoemd, en dat is ze óók, omdat ze geen volgelingen wil kweken “dat ze het begrepen hadden” altijd weer voor verrassingen, en soms geen geringe verrassingen geplaatst. Theologen die na Barth komen, kunnen wel eens in de verleiding komen om hun tenten bij hem in de buurt op te slaan: je zit er goed, het is er mooi, de zon schijnt er altijd. Maar Barth zou gegruwd hebben van iedere vorm van “Barthiaanse” orthodoxie en “Barthianisme” is dan ook, vanuit de theologie van Barth bekeken, onmogelijk, Barth stelde het natuurlijk wel op prijs dat zijn boeken gelezen werden, maar je kunt het leuk vinden of niet:  hij hoopte dat zijn leerlingen in eigen verantwoordelijkheid zouden denken.

Wat zou Barth gezegd hebben van het verslag dat dr. Martien E. Brinkman gemaakt heeft van een Barth-onderzoek, dat aan de Vrije Universiteit is gevoerd? Het eerste deel van dat verslag is verleden jaar verschenen, en enkele weken geleden verscheen het tweede deel. De officiële titel van dit onderzoek luidt: “De relatie tussen Barths theologie en zijn politieke stellingname en de reactie daarop in de Nederlandse theologische discussie over de verhouding geloof-politiek”. Dat is nu geen titel waarbij je uit je stoel opspringt en naar de boekhandel holt, maar Brinkman heeft er een heel leuk, en soms ook meeslepend verhaal van gemaakt.

Haitjema

De reacties van de gereformeerden op Barths theologie vielen kort na de Eerste Wereldoorlog lang niet tegen. Hepp, hoogleraar dogmatiek van de Vrije Universiteit, schreef: “Ook tot ons heeft hij wat te zeggen, daar wij nog veel te weinig God God laten”. Maar de toon verandert wanneer Haitjema, hoogleraar vanwege de hervormde kerk in Groningen, in 1926 zijn studie over Barth publiceert. Haitjema ziet Barth als een synthese van Bilderdijk en Kohlbrugge, en hij meent aan de kunnen wijzen, dat Barth zich hoe langer hoe meer in de richting van Hoedemaker ontwikkelt. Dat zou kunnen betekenen: liever een openbare school met godsdienstonderwijs, dat de kerk geeft, dan een christelijke school, die in de handen van een particuliere, christelijke vereniging ligt.

Maar dan zijn de christelijke organisaties in gevaar! In de loop van de jaren twintig gaan de gereformeerden Barth zien als een dodelijke bedreiging voor alles wat ze sinds de Doleantie opgebouwd hebben en wat hun dierbaar geworden is. Dan wordt hun verzet fel.

Haitjema ment in deze dingen een middenpositie in te kunnen nemen. Hij keert zich tegen barthiaanse extremisten, die de christelijke vakbeweging en in het bijzonder de christelijke politiek te lijf gaan, “terwijl geen ogenblik het schaamrood hun op de wangen komt, als onder deze afbraakgetuigenissen het N.V.V. en de S.D.A.P. applaudisseren.”  Maar Haitjema vindt de gereformeerden veel te zelfverzekerd: ze doen alsof de calvinistische beginselen je zomaar ter beschikking staan. Haitjema ziet de theologie van Barth als een domper op alle vormen van christelijke eigenmachtigheid, en hij komt tot de conclusie dat die theologie nog het best gedijt in het gemoedelijke klimaat van de Christelijk-Historische Unie.

Berkouwer

Dan vinden de gereformeerden dat Haitjema een loopje neemt met Barth, en Berkouwer, dan nog predikant in Oudehorne, maakt zich tot hun tolk: Haitjema ment de explosieve kracht van Barths theologie te kunnen matigen en zo het getuigenis van de afbraakprofeten te kunnen weerleggen!

In die jaren ment Berkouwer dat Barth Gods openbaring ziet als een geweldige ontploffing, die de mensen volkomen ontredderd achterlaat en iedere vorm van christelijk leven onmogelijk maakt: de oude en de nieuwe mens zijn door een onoverbrugbare kloof van elkaar gescheiden en de nieuwe mens wordt nooit aanschouwelijk. Als dat waar is, is ethiek als bezinning op het christelijk handelen onmogelijk, storten de christelijke organisaties als kaartenhuizen in elkaar, en besterft het “Voorwaarts, christen-strijders!” je op de lippen!

Barth heeft in het Duitse kerkelijk verzet tegen Hitler een grote rol gespeeld. Heel merkwaardig is Berkouwers opvatting in de jaren dertig, dat Barths theologie het kerkelijk verzet tegen Hitler de grond onder de voeten wegneemt, en zelf de christenen die met Hitler heulen, in de kaart speelt. Want als Gods openbaring echt zo een verbijsterende ontploffing is als Barth volgens Berkouwer meent, wordt het menselijk handelen een zaak van pure willekeur, en waarom zouden dan ook degenen die met Hitler heulen zich niet kunnen beroepen op Gods volstrekte soevereiniteit? Berkouwer weet natuurlijk wel, dat Barth door de nazi’s Duitsland uit gezet is, en hij noemt het dan ook “tragisch, dat de theologie van een man, die in verband met de politieke situatie in Duitsland buiten de grenzen moest uitwijken, een exponent geworden is van de verwereldlijking van het leven, d.w.z. van de losmaking van de verschillende levensterreinen van het soevereine bevel Gods”.

Later heeft Berkouwer, als dogmaticus van de Vrije Universiteit, zijn opvattingen over Barth wel grondig herzien, en hij heeft in 1954 een boek geschreven, waarvan niemand minder dan Miskotte zei, dat het “alle Barthianen in Nederland heeft beschaamd”. Berkouwer zegt daarin, dat Barth met zijn spreken over Gods vrijheid Gods openbaring niet miskent, en ook niet relativeert, maar herinnert aan de “blijvende afhankelijkheid van de gelovigen van dit vrijmachtig en genadig geven Gods”.

Schilder

Ook bij Schilder, hoogleraar in Kampen en later voorman van de Vrijmaking, vinden we het merkwaardige verwijt, dat de theologie van Barth als een loopplank naar het fascisme kan fungeren, maar zelfs in de jaren dertig ben je bij Schilder dan toch al in een heel ander klimaat dan bij Berkouwer: Berkouwer gebruikt een weegschaal, Schilder een voorhamer.

In 1936 verklaarde de gereformeerde synode het lidmaatschap van de gereformeerde kerken onverenigbaar met het lidmaatschap van de N.S.B. en de C.D.U. God met elkaar te vergelijken waren die partijen bepaald niet, want de N.S.B. was het Nederlandse filiaal van het fascisme, en de C.D.U. was een vooruitstrevende partij, waarvan Buskes het programma geschreven had.

Maar Schilder ziet zonder enige moeite wel een verband tussen de twee. De N.S.B. begint in haar staatswaardering bij Hegel, en trok daarmee velen achter het vaandel van de christelijke politiek weg; de C.D.U. begon in haar staatswaardering bij radicale tegenstanders van Hegel (Barth, Brunner, Kierkegaard) en trok daarmee ook velen achter het vaandel der christelijke politiek weg. Dus zijn N.S.B. en C.D.U. voor Schilder één pot nat, en hij kan dan ook een artikel besluiten met de uitroep:

“Van Thorbecke tot Geelkerken-Miskotte-Buskes.

En Mussert en zo.

O. Dr. Abraham Kuyper!”

Miskotte

Tijdens de bezetting is schilder zeer vastberaden geweest in zijn verzet tegen het nationaal-socialisme, en in die jaren hebben Miskotte en Schilder elkaar wel eens ontmoet, maar in de jaren dertig lijdt Miskotte, die later hoogleraar vanwege de hervormde kerk in Leiden zou worden, die onder de artikelen van Schilder.

Miskotte is diep geïrriteerd wanneer Schilder de neo-calvinistische “koningsmens” ten tonele voert: die loopt daar met een vaard  rond te stappen, alsof het kruis een overwonnen stadium is! Hier wordt het oneindige onderscheid tussen God en de mensen ondersteboven gelopen, en hier rest slechts “de wil-tot-gezondheid, wil-tot-cultuur, wil-tot-regeren”. Hoe haalt men het in zijn hoofd om in de politiek te spreken over “Gods geboden”, terwijl men eigenlijk heel gewone dingen bedoelt, veel bij het oude wil laten, en ook wel iets wil veranderen, maar dan toch niet meer dan de bestaande machtsverhoudingen toelaten?

Zelf is Miskotte socialist, en de leer aan het duizendjarige rijk speelt in zijn denken een grote rol: die leer wil immers niet loslaten, dat alle strijd vruchtbaar zal blijken voor deze wereld binnen het raam van de Tijd. Maar Miskotte hoedt zich wel voor een vereenzelviging van het socialisme en het Koningrijk Gods: ook in zijn schoonste verwerkelijking zou het socialisme het Godsrijk nog niet zijn, want het oneindige onderscheid tussen God en de mensen blijft.

Noordmans

Ook Noordmans, die als dorpspredikant in Laren een grote invloed heeft uitgeoefend op de theologie, ment zich in het gesprek met Schilder, en hij is, niet zoals Barths andere Nederlandse geestverwanten in de jaren dertig, verbijsterd over de volstrekt ongebroken manier waarop Schilder over de (gereformeerde) christen spreekt. Noordmans merkt op, dat hij nimmer het modernisme zo duidelijk op klompen de kerk heeft horen binnenstappen”.

Maar Noordmans bewaart wel een zekere afstand tot Barth. Hij ziet wel dat diens theologie een wending van 180 graden heeft gebracht: “Godskennis wordt niet geboren als resultaat van cultuur, is geen cultuurgoed, geen cultuurwaarde. Wij kennen God niet, maar God kent ons”. Noordmans voltrekt deze wending ook, maar dan stelt hij de vraag hoe dan uit dit door God gekend worden weer zede en cultuur kunnen ontstaan: als onze zede en onze cultuurleven dan tussen de polen van Gods oordelen in beweging gebracht?

Noordmans is niet onvriendelijk wanneer hij met de gereformeerden praat, maar hij slaat ze toch ook hoofdschuddend gade. Hij noemt Kuyper een “optimist ten opzichte van de dragende kracht van christelijke en gereformeerde beginselen: van een wedergeboren humaniteit, van een christelijke cultuur”, en hij voegt daaraan toe: “Ik vrees dat die verwachting te hoog gesteld is geweest.”

Revue

Brinkman laat al deze theologen de revue passeren, en ij bijrollen laat hij Buskes, Diepersloot, Kuitert, Breukelman  Ter Schegget en Zuurmond en nog veel anderen optreden. Hij weet van oude linkse Barthianen, en van jonge linkse Barthianen en er is zelfs een ogenblik waarop er rechtse Barthianen te zien zijn, maar die zeggen niets, en verdwijnen dan weer.

Wat zou Barth er zelf van gezegd hebben? Hij zou het, vermoed ik allemaal met grote belangstelling gelezen hebben, en soms instemmend geknikt hebben. Maar ik denk toch ook, dat de deelnemers aan dit debat een zware pijp zouden roken, zelfs Brinkman! Je krijgt bij hem de indruk dat er volgens Barth voor God toch eigenlijk niets anders op zit dan socialist te zijn, natuurlijk wel een heel bijzondere, maar toch wel een socialist. Zo krijgt Barths socialisme bij Brinkman iets dwangmatigs, en er zit niet helemaal de vrijheid in, die er in Barths eigen geschriften wel in zit.

Misschien is Brinkman net iets te veel “Barthiaan” geworden. 

Martien E. Brinkman: De theologie van Karl Barth: dynamiet of dynamo voor christelijk handelen. Ten Have, Baarn 1983

dr A. A. Spijkerboer

Trouw 23 april 1983