Zegetocht van de NBV – wat nu?

logo-idW-oud

 

ZEGETOCHT VAN DE NBV – WAT NU?

Luther is bij zijn vertaling van de bijbel uitgegaan van de taal die in de kanselarij van Saksen gebruikelijk was, omdat dat de schrijftaal van zijn tijd was. Maar hij heeft die taal wel nieuw gemunt en zo gebruikt dat de gewone man die begrijpen kon. Hij maakt bijvoorbeeld bezwaar tegen de vertaling ‘vol van genade’ in Lucas 1:28: bij ‘vol’ denkt een gewone Duitser aan een vat vol bier of een buidel vol geld en niet aan iemand die vol van iets is. Daarom laat hij de engel ‘holdselig’(lief) tegen Maria zeggen. Maar wanneer hij het theologisch noodzakelijk vindt vertaalt hij toch zo dat het een gewone Duitser vreemd in de oren klinkt: in Psalm 68:19 is het ‘du hast das Gefengnis gefangen’ en dat doet hij ook bij Efeziërs 4:8. In de kanttekening bij 4:8 blijkt waarom hij dat theologisch noodzakelijk vindt: ‘Das Gefengnis das ist die Sünde, Tod und Gewissen, dass sie uns nicht fangen noch halten mögen’.

Luther is dus, net zo als de NBV, op de doeltaal gericht. Maar hij vergeet daarbij nooit dat het in de bijbel gaat over de weldaad die God ons in Christus bewijst. In zijn voorwoord bij zijn vertaling van het NT kan hij dan ook zeggen dat het Evangelie volgens Johannes, de brieven van Paulus en I Petrus de sleutel tot het rechte verstaan van de Schrift zijn. Maar welke sleutel heeft de NBV bij het vertalen van de bijbel gebruikt? Ik zou het niet weten.

Deze dingen zijn in ons blad al wel aan de orde geweest, maar de Septuagint, de vertaling van het OT in het Grieks, is nog niet genoemd. In het NT wordt de Septuagint vrijmoedig gehanteerd en deze vertaling is bepaald geen Naardense Bijbel. Men zie bijvoorbeeld in deze bijbel de vertaling van de onthulling van Gods naam. De Septuagint vertaalt hier zonder zich ergens voor te generen: ‘Ho oon’, de zijnde. (Iemand die goed op de hoogte is heeft me verteld dat de Septuagint hierbij denkt aan Gods onveranderlijke betrouwbaarheid. Hij is dus echt anders dan een wispelturig lor als de Griekse godheid Zeus. Maar de dynamiek die de Naardense Bijbel en Buber bij de vertaling van Gods naam hebben is dan toch helemaal weg.) De Septuagint heeft de neiging abstract te vertalen waar het Hebreeuws concreet spreekt. Degenen die het NT te boek hebben gesteld hebben daar echt niet onder geleden. Wat betekent dat voor ons?

Ik moet maar opbiechten dat ik de NBV wel mag. Het is tenminste Nederlands en het Nederlands van de NV van 1951 is voor mij een bron van ergernis. Je kunt zeggen dat de Statenvertaling van eikenhout is en daarbij zeggen dat de NV van triplex is. Het is bij de NBV ook niet altijd kommer en kwel. Dat zij bij het tweede gebod in Exodus 20:6 ‘tot in het duizendste geslacht’ zegt is goed: het staat dan wel niet zo in de grondtekst, maar het is wel de bedoeling ervan. Getuige Rasji, die beter Hebreeuws kende dan menig predikant. Met deze vertaling van Exodus 20:6 bespaart de NBV de gemeente een hoop ellende. Maar in de NBV gebeurt wel het ene ongeluk na het andere: dat het Woord in Johannes 1:14 ‘mens’ is geworden en geen ‘vlees’ is een ramp, want hoe geschakeerd de betekenis van het Griekse woord sarx ook mag zijn, het betekent in ieder geval dat de mensen zwak staan en hulpeloos zijn: ze kunnen niet omhoog komen, naar God toe. Daarom komt God helemaal naar beneden. Dát is de boodschap van Johannes 1:14. Verder is voor mij duister waarom in de NBV in Johannes 1 charis goedheid is geworden: een gewone Nederlander kan zich bij genade echt nog wel iets voorstellen. Enzovoort, enzovoort. Nummer 2 van deze jaargang en veel nummers uit 2005 zijn er vol van.

Achterhoedegevecht

De NBV heeft een zegetocht door de kerk gehouden. Je kunt het leuk vinden of niet, maar het feit ligt er. De strijd tegen de NBV is een achterhoedegevecht, maar ook zulke gevechten moeten goed gevoerd worden. Ik noem een paar punten:

De kerkelijke hoogleraren moeten erop toezien dat wie predikant wil worden de grondteksten van de Schrift goed kan lezen. Ik zou niets hebben tegen een tentamen waarop met een student gesproken wordt over een perikoop, die hij/zij in de grondtekst én in verschillende vertalingen bestudeerd heeft. Hij/zij moet dan maar uitleggen waarom hij/zij voor een bepaalde vertaling kiest.

Er zou een boekje moeten komen dat voor de tekst van de NBV varianten aanbiedt. Onlangs kerkte ik bij onze redacteur Teunard van der Linden. Gelezen werd I Samuël 3. De NBV heeft in vers 3: ‘De godslamp was bijna uitgedoofd’. Van der Linden las de NBV maar las in vers 3: ‘De godslamp was nog niet uitgedoofd’. Thuisgekomen raadpleegde ik onmiddellijk Kittel en Gesenius en ik zag dat Van der Linden het Hebreeuws goed had weergegeven. Ja, het Woord van God was ‘schaars’ in die dagen, maar er was nog hoop, want dat lampje brandde nog. Dat sprankje hoop wordt in de NBV bijna onzichtbaar.

Ik hoop innig dat het bijbelgenootschap een commissie van critici van de NBV samenstelt die zo’n boekje gaat maken. Deze critici moeten dan wel bereid zijn water bij hun eigen wijn te doen, anders zie ik dat boekje nooit verschijnen. Als het bijbelgenootschap zo’n boekje niet maakt hebben we altijd de synode nog. Als ik het goed heb gaat de synode in 2009 vragen hoe de NBV bevallen is. ‘Nou, goed’ zal dan vanuit de kerk wel gezegd worden, maar we hebben dan wel de kans de synode te vragen zelf een commissie van critici te benoemen om zo’n boekje samen te stellen.

Luthers benadering van het probleem hoe je vertaalt is mijns inziens de beste: gewone taal en van die gewone taal afwijken als dat theologisch noodzakelijk is. Maar wat vinden wij in de PKN aan het begin van deze eeuw noodzakelijk, met welke theologie zou een synodale commissie die varianten voor de NBV gaat bedenken haar werk moeten doen? Kunnen wij daarover overeenstemming bereiken? Ik voor mij zou in een gesprek hierover de belijdenisgeschriften en dan met name het Apostolicum, de Heidelbergse Catechismus en de Theologische Verklaring van Barmen inbrengen.

A.A. Spijkerboer