In memoriam dr. C.L. Patijn

logo-idW-oud

 

IN MEMORIAM DR. C. L. PATIJN

Constantijn Leopold Patijn werd 28 september 1908 geboren en overleed op 7 september van dit jaar. Zijn kinderen gebruikten niet het wat wonderlijke woord uitvaartdienst, maar nodigden uit voor een dánkdienst in de Duinzichtkerk. Deze dienst werd geleid door Carel ter Linden. In een van de laatste gesprekken die Ter Linden met Patijn kon voeren vroeg Patijn hem om dan te spreken over Mozes, Hebreeën 11: 27: ‘Door het geloof heeft Mozes Egypte verlaten, zonder de toorn van de koning te duchten, want hij bleef standvastig, als ziende de Onzienlijke’. Om die paar laatste woorden was het Patijn begonnen, want hij had in de Nederlandse Christen Studenten Vereniging mensen ontmoet die iets hadden van dat ‘zien van de Onzienlijke’. Zij hadden hem bij het geloof van de kerk gehouden.

Patijn studeerde rechten in Utrecht en promoveerde in 1937 op een proefschrift over De Japanse penetratie in Mantsjoerije als volkenrechtelijk probleem. In de jaren dertig van de vorige eeuw had hij verschillende functies op het Ministerie van Economische Zaken, maar het volkenrecht bleef zijn intense belangstelling houden.

Tijdens de bezetting ontving Patijn via een medewerker van W. A. Visser ‘t Hooft, die in Genève woonde en daar veel contacten had, het verzoek een ambtenaar van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken te ontvangen. Hij zag niet veel in een ontmoeting met een ambtenaar van dit ministerie, maar besloot wel aan het verzoek van de hem welbekende Visser ‘t Hooft te voldoen. Hij ontving hem, samen met Mr. F. W. baron van Asbeck, Dr. J. H. van Royen en Mr. G. J. Scholten. De Duitse ambtenaar bleek Adam von Trott zu Solz te zijn – Scholten kende hem nog van een conferentie van christen-studenten, waarop hij de N. C.S.V. vertegenwoordigde! Trott maakte deel uit van het Duitse verzet tegen Hitler (hij zou na de mislukte aanslag van 20 juli 1944 geëxecuteerd worden) en kwam in Nederland betrouwbare personen vragen dat verzet te steunen. Als de aanslag zou lukken zou het verzet het heft in handen nemen en zo spoedig mogelijk met de (westelijke) geallieerden vrede sluiten. Trott verzocht Patijn c.s. deze geallieerden duidelijk te maken dat het nieuwe bewind vertrouwen verdiende. Patijn c.s. vroegen Trott als tegenprestatie voor Nederlandse gevangenen in Duitsland op te komen.

Na de oorlog verliet Patijn met Lieftinck, Van Walsum en anderen de Christelijk-Historische Unie om lid te worden van de Partij van de Arbeid. Van 1950-1956 was hij directeur-generaal buitenlandse betrekkingen op ons Ministerie van Buitenlandse Zaken, van 1956 tot 1967 lid van de tweede Kamer voor de PvdA en van 1947 tot 1956 afgevaardigde van Nederland in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Van 1960 tot 1972 was hij buitengewoon hoogleraar volkenrecht en internationale betrekkingen in Utrecht. Hij zei me eens dat hij zich ‘als een vis in het water’ voelde wanneer hij met internationale zaken bezig was.

Ik ontmoette hem voor het eerst in de strenge winter van 1962-63 op een congres van de PvdA in Den Haag. Als trouw lezer van ons blad wist hij dat ik van harte instemde met de uitspraak van de generale synode dat een christen het nooit voor zijn geweten zou kunnen verantwoorden om aan een oorlog met atoomwapens deel te nemen, en ging meteen in de aanval. Hij deed dat fel, zonder een paar vriendelijke woorden aan het eind van zijn betoog, zodat ik even schrok. Maar ik begreep al gauw dat je van deze benadering niet moest schrikken: hij verbond aan zo’n aanval nooit een persoonlijke diskwalificatie. Ik begreep zijn betoog wel: hij wilde het ‘evenwicht der afschrikking’ tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, dat het dreigen met kernwapens met zich meebracht, niet verstoren. Omdat een ernstige verstoring van dat evenwicht het gevaar van een oorlog met kernwapens zou oproepen.

Eens zijn we het hierover nooit geworden: ik ben van harte achter de uitspraak van de synode blijven staan. In de politiek zou ons land met zijn beperkte mogelijkheden alles behoren te doen om de spanning tussen Oost en West te verminderen en ik betwijfel of ons land dat gedaan heeft. Achter het IKV met de leuze ‘De kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’ heb ik nooit aangelopen. Het materiaal en de kennis om kernwapens te maken blijven altijd bestaan en daarom zijn ze de wereld niet uit te krijgen. Patijn wist mijn houding in deze wel te waarderen.

In een gesprek zei hij eens: met de Russen onderhandelen vergt veel tijd en het gaat heel moeizaam, maar als je een overeenkomst met hen sluit plegen ze die wel te houden. In een interview dat ik voor Woord en Dienst met hem had zei hij over het Midden-Oosten: ‘Israël is de aangevallen partij’. (Het is misschien nuttig daaraan te herinneren nu een deel van de PKN bezig is in deze overstag te gaan.) Over een inval van de Verenigde Staten in Cambodja zei hij: ‘Daar is volkenrechtelijk geen enkele rechtvaardiging voor’. Hij bleef zichzelf en dacht strikt juridisch.

In een ander gesprek zei ik hem eens dat de meeste kerkgangers niet geïnteresseerd waren in uitspraken over de internationale politiek vanaf de kansel; er vallen over hen beslissingen waar ze niets tegen kunnen doen; ze zijn bezig met hun eigen kleine leven. Patijn: ‘Zo zou ik daar ook over denken’. (Ik was in die tijd predikant in Amsterdam-Noord en zag hoe de ene mammoet-tanker na de andere door de NDSM gebouwd werd. Plotseling viel de werf stil; de Koreanen bleken goedkoper te kunnen bouwen. De NDSM werd gesloten. Vraag niet wat dat voor de werknemers betekende: met al je vakkundigheid ben je overbodig.)

In het begin van dit jaar belde hij op: hij had een stuk geschreven en hij vroeg me of het de moeite waard was dat in ons blad te publiceren. Ik kreeg het en schreef per kerende post terug: schitterend! Het was zo doordacht. U vindt het in nr.6 van deze jaargang.

Ja, de NCSV. Je kon er van mening verschillen terwijl de onderlinge verhoudingen gaaf en zuiver bleven. Zó heb ik Patijn leren kennen. Ik heb hem heel hoog gehad.

A. A. Spijkerboer