Lorelei

logo-idW-oud

LORELEI

Ich weiss nicht was soll es bedeuten, Die Luft ist kühl und es dunkelt,

Dass ich so traurig bin; Und ruhig fliesst der Rehin;

Ein Märchen aus alten Zeiten, Der Gipfel des Berges funkelt

Das kommt mir nicht aus dem Sinn. Im Abendsonnenschein.

Die schönste Jungfrau sitzet Sie kämmt es mit goldenem Kamme,

Dort oben wunderbar, Und singt ein Lied dabei;

Ihr goldnes Geschmeide blitzet, Das hat eine wundersame,

Sie kämmt ihr goldenes Haar. Gewaltige Melodei.

Der Schiffer im kleinen Schiffe Ich glaube, die Wellen verschlingen

Begreift es mit wildem Weh; Am Ende Schiffer und Kahn;

Er schaut nicht die Felsenrisse, Und das hat mit ihrem Singen

Er schaut nur hinauf in die Höh’. Die Lorelei getan.

Heinrich Heine, 1823

In een sprookje wordt iets verteld dat niet echt is gebeurd, maar bij dit Märchen van Heine kun je toch wel komen tot een veronderstelling over de gebeurtenissen die eraan ten grondslag liggen. De oudste bewoners van het land aan weerszijden van de Rijn zijn natuurlijk op de rivier gaan varen, op heel primitieve scheepjes. Ze wisten niet dat in de Rijn hier en daar scherpe rotspunten vlak onder de oppervlakte van het water zaten. Zo ook bij de berg die later Lorelei genoemd zou worden en daar sloeg dan ook het ene scheepje na het andere te pletter, met alle gevolgen vandien. Zou daar een bijzonder kwaadaardige nimf huizen? Zo kwam er ruimte voor het sprookje over de fatale vrouw, die de ene schipper na de andere de dood in lokte. Toen het sprookje volgroeid was, kreeg de berg haar naam: Lorelei.

Oen!!! Heb je nu nog niet door dat je met je historisch-kritische benadering van een sprookje geen steek verder komt? Je moet naar de verkondiging van Heines beroemde gedicht luisteren! – Goed, dat wil ik wel proberen.

In de eerste strofe van zijn gedicht is Heine onzeker: er is een beklemmend gevoel over hem gekomen, dat hij maar niet kwijt kan raken, maar hij kan het niet plaatsen. In de laatste strofe komt die onzekerheid terug: hij denkt dat de schipper en zijn scheepje door de golven verslonden zijn, maar hij weet het niet zeker.

In de tweede strofe ligt over alles een diepe vrede: een prachtige zomeravond aan de Rijn, er waait een koele wind, het begint donker te worden, de rivier stroomt rustig en de zon beschijnt nog net de top van de berg.

Niets aan de hand, en dan – gebeurt het. Kijk, daar bovenop de berg zit een wonderlijk mooie jonge vrouw, ze heeft een prachtig gouden sieraad en ze kamt haar gouden haar! Ze kamt met een gouden kam en dan bereikt de verrassing een climax: ze zingt, een melodie die je tegen je hele verstand in meeneemt en dan die stem! De schipper in zijn scheepje is gefascineerd, hij roeit niet meer, stuurt niet meer, vergeet alles en kan alleen nog maar naar háár kijken. De catastrofe: het bootje slaat te pletter tegen een rotspunt en de schipper verdrinkt. Zo moet het wel afgelopen zijn en dat is de schuld van – Lorelei. Alleen al de klank van die naam: een en al lieftalligheid, een en al verleiding.

Dit gedicht van Heine verkondigt de macht van eros. Die macht is heerlijk en een mens kan niet zonder. Dat weet Heine beter dan menigeen, maar hij weet ook dat je door die macht niet meer heer over je eigen leven bent en dat dat dodelijke gevolgen kan hebben. Die gevolgen móet eros niet hebben, maar hij kán die wel hebben. – Vandaar de onzekerheid in de eerste en de zesde strofe, en die onzekerheid wordt nog eens onderstreept door de volmaakte rust van de tweede strofe.

* * *

Had het ooit iets kunnen worden tussen Lorelei en die schipper? Is er een situatie denkbaar waarin Lorelei tegen die schipper zegt: ‘Zet jij de vuilniszak nog even buiten?’ en waarin de schipper tegen Lorelei zegt: ‘Wat heb je die bloemen mooi geschikt’? Ik geloof het niet: ze praten namelijk niet met elkaar, ze geven zich niet met woorden aan elkaar: ze worden door een blind lot getroffen: de schipper komt om en je weet niet of Lorelei dat merkt.

In het Hooglied is dat allemaal heel anders. Daar is eros minstens zo sterk als in Heines gedicht, maar ze zingen elkaar de hele tijd verrukt toe. Praten doen ze nog niet met elkaar, maar het zit er helemaal in dat ze dat wèl gaan doen. Er komt heus nog wel eens een tijd waarin die twee samen bezig zijn met de dingen van het gewone leven: een torn in je jasje dicht naaien, de afwas even doen en al die andere dingen.

Ik sla Heines Märchen niet minder hoog aan dan het Hooglied. Dat zit hem in die onzekerheid in de eerste en de laatste strofe: hij weet waarover hij het heeft

A.A. Spijkerboer