In gedachtenis Arie Adrianus Spijkerboer
IN GEDACHTENIS ARIE ADRIANUS SPIJKERBOER
Preek van Anne Marijke Spijkerboer in de Dorpskerk in Santpoort-Noord voorafgaande aan de begrafenis, vrijdag 4 mei 2012
Lezingen: Ps. 90:1-6, 13-17; Luk.8:26-34
Gemeente van Christus,
We zijn samen rond het leven en het sterven van mijn vader, Arie Adrianus Spijkerboer. Hij had een stotternaam, zoals hij zelf zei, de naam voor een groenteboer en daar was hij trots op. Hij was bijna 59 jaar de man van mijn moeder, Lida, was vader van Thomas, Ruth, Chris en mij, schoonvader van Margriet, Janny, Jacqueline en Hans, grootvader van Daniel, Jan Maarten, Judith, Aafke en Martijn, schoongrootvader van Kartica en overgrootvader van Novel.
Mijn vader omschreef zijn leven als het leven van een gekerstend mens. Gekerstend. Hij had er een vermoeden van wie hij geweest zou zijn zonder het evangelie. Hij kon ontoegankelijk zijn, zeer ongemakkelijk; maar als een oude Germaan is hij gekerstend en is hij het licht van Christus binnengehaald. Zo was hij door al die mogelijkheden heen een vrij mens, iemand die naast al zijn daadkracht de vrede van Christus beleefde en leefde.
Ik kon vroeger wel eens in de ochtend zijn studeerkamer binnen komen. Na het ontbijt las hij eerst de krant nogal grondig en soms zat hij onder de bureaulamp zijn pijp te roken en voor zich uit te kijken. ‘Weet je dat ik echt de vrede van Christus ervaar’, zei hij dan. En je voelde dat dat waar was.
Een gekerstend mens. Hij moest wel eens gniffelen als hij iemand hoorde zeggen: ‘Wees maar helemaal jezelf, dan komt het allemaal goed’. Hij zei: ‘Ze weten niet wat ze zeggen; als ik mezelf ben, kan je nog wat meemaken.’ Grote fouten maken is één ding. Maar daar bij stilstaan, luisteren, erover nadenken, erop terugkomen, niet te gauw denken dat hij er op een goed moment wel vanaf zou zijn, dat hebben wij ervaren als een bijzondere en een grote kant van hem. Het evangelie heeft hem tot een vrij mens gemaakt.
Hij kon wel eens grommen, als hij van een begrafenis thuis kwam: ‘Ze begraven tegenwoordig alleen maar heiligen.’ Als je heilig bent, dan word je bewonderd. En er is niks aan om alleen bewonderd te worden. Je wilt dat er van je gehouden wordt. Wij hebben gehouden van iemand die geen heilige was.
Bij het vrij gemaakt worden heb ik de tekst gelezen van de man in de rotsgraven, die van zijn demonen en zijn kettingen bevrijd wordt. We hebben er de afgelopen dagen met zijn allen naar gekeken, met mijn moeder en als broers en zussen; we vormden samen een telefonisch leerhuisje.
Ja, zei de een, vader is bevrijd van het verdriet en de verwarring van de laatste twee maanden. Hij wilde graag sterven en de dood is een bevrijding voor hem geweest.
Een ander zei: dat is mooi dat de man van de demonen af is, maar hoe moet dat met de varkens die nu omkomen? Ze mogen dan onrein zijn, maar je hoeft niet een dierenvriend te wezen om te zien dat dit verhaal toch een nare kant heeft. Bij een bevrijding als deze hangt op de achtergrond de vraag bij wie de demonen terecht zijn gekomen. Geen enkele vrijheid kan zomaar helemaal uitgevierd worden. Het verhaal geeft zelf aan dat er grenzen zijn, ook aan het bevrijd zijn. Vrijheid is niet grenzeloos. Mijn vader kreeg zijn vrijheid.
En weer een ander zei: hoe moet het nu met de nering van de varkenshoeders? Zij zijn hun inkomen kwijt. De varkenshoeders zijn zo geschrokken van wat ze zagen, dat ze de boodschap overal verder vertellen; ze zullen de eerste evangelisten geweest zijn; ze hadden al heel gauw iets heel anders te doen dan varkens te hoeden.
De man uit Lukas, de man in de rotsgraven kon alleen maar wonen waar de dood heerste; hij zat er bij leven al middenin. Kleren kon hij niet meer aan, hij kon niet meer tegen zichzelf beschermd worden. Vermoedelijk werd er vanuit de stad met afgrijzen naar de man gekeken: griezelig, daar moet je ver uit de buurt blijven. De man moet door de angst van de menigte in een gruwelijke eenzaamheid geleefd hebben. De halfslachtige pogingen hem met kooi en ketenen te binden maakten hem niet minder bedreigend. De man was een slagveld van krachten en stemmen in hemzelf die hem kapot maakten. Zelfs de demonen hielden het er niet meer uit. Ze wilden uit hem weg en dat mocht.
En wat krijgt de man: hij krijgt zijn waardigheid terug, het gevoel zijn eigen leven weer een beetje te kunnen overzien. Zo eenvoudig is vrijheid.
Markus vertelt het verhaal ook en hij heeft een ontroerend detail, dat Lukas niet heeft. De man werd aangetroffen gekleed en goed bij zijn verstand. Ook dat is vrijheid: je verstand kunnen gebruiken.
Om weer bij mijn vader terug te komen: dat is het dus om een gekerstend mens te zijn; je vergeet nooit meer van welke krachten en uit welke narigheid je vrij gemaakt bent. Dat je zomaar vrij bent is een illusie, je bent bevrijd en je herinnert je ook altijd waarvan.
Klaus Oppenheimer zei lang geleden van mijn vader: hij houdt meer van Luther, maar hij is meer een calvinist. De strenge calvinist in mijn vader wist van de grenzen en een hoge ethiek. Met Luther woei er bij ons door het huis ook een vrolijkheid.
Met Luther kwam er ook nog iets anders binnen. Mijn vader zat wel eens op een bezoek bij iemand in grote narigheid, die zei: ‘Nou ja, ik heb tenminste mijn geloof nog’. Mijn vader dacht dan: ‘Maar wat hebben we dan? Geloof heb je toch niet? Je staat toch met lege handen? Je kan toch alleen vragen of God bij je wil zijn, ook al zegt Hij niks terug?’ Dat was niet de wanhoop van iemand die merkt dat er aan het eind van zijn leven van het geloof niks meer over was. Het was voor hem de rust die je krijgt als je merkt dat je met lege handen staat en dat die handen helemaal niet zo dringend gevuld hoeven te zijn. Het geeft lucht om te weten dat je met lege handen mag komen.
Dat hangt samen met het prachtige slot van psalm 90. Wat betekent toch dat woord ‘liefelijkheid’ hier, vroeg mijn vader nog maar kort geleden.
De ‘liefelijkheid’ van de Heer zij over ons. Dat was voor hem en voor mijn moeder de summa van hun leven: diep dankbaar waren ze voor het leven dat ze samen geleefd hadden. We hebben het gekregen en we het ook niet verprutst, zeiden ze.
En ik heb gezocht naar alle mogelijke vertalingen van dat woord liefelijk, er kwamen steeds meer aspecten bij, hoe meer hoe beter. Het bleek een woord met een grote rijkdom. Het woord zit in de naam van Naomi, de schoonmoeder van Ruth. Je kunt vertalen met vriendelijk, met mild, met dierbaar, met overvloedig. Als je al die plaatsen waar het woord gebruikt wordt doorkijkt, krijg je een indruk van overvloed, van een belangeloze generositeit, van een diepe hartelijkheid. Vooral dat laatste woord breng je niet zo gauw met God in verband, maar ik doe het toch voor het lange leven van mijn vader en moeder: de overvloed, de generositeit, de hartelijkheid, de liefelijkheid van de Heer onze God zij over ons. Amen.