De Farizeeën

logo-idW-oud

 

De Farizeeën

Het is al tien keer gezegd, maar het schijnt nog niet overal doorgedrongen te zijn en daarom schrijf ik het toch nog een keer op: in het evangelie volgens Matteüs brengt Jezus ons eerbied voor de Farizeeën bij; ze zitten op de stoel van Mozes; doe wat ze zeggen, al doen ze zelf niet wat ze zeggen (23:2). Dan volgen er in 4-36, harde, ongelofelijk harde woorden. Er komt een oordeel over Jeruzalem, maar het einde is dat zij –ook de Farizeeën dus- roepen: ‘Gezegend hij die komt in de Naam van de Heer!’

De Farizeeën zijn aardige kerels, veel sympathieker dan de mondaine Sadduceeën. Ik stel me de Farizeeën zo voor: ze hebben tegen zichzelf gezegd: we hebben één keer ons land verspeeld door de Wet van God met voeten te treden, dat overkomt ons niet nog een keer, we gaan de Wet nu stipt houden!- Mochten ze? Ze wilden een aan God toegewijd leven leiden, niet half, maar helemáál. Helaas namen ze de Wet in eigen hand, in de hand van hun ‘vlees’, om het zomaar even te zeggen. Ja, dan raak je met jezelf in conflict, zoals Jezus in 4-36 duidelijk maakt, en zo word je een huichelaar.

Dat met jezelf in conflict raken kunnen we toch ook in ons eigen leven herkennen? Je hoeft alleen maar terug te denken aan de wettische zondagsheiliging van vroeger. Daar zijn de meesten van ons nu wel van af, maar we moeten ons niet verbeelden dat we daarmee van ons wetticisme af zijn. We moeten iets, wordt ons her en der toegeroepen; daar tuin je in voor je er zelf erg in hebt, en dan raken de harde woorden van 4-36 ons ook.

Volgens alle mij ter beschikking staande inlichtingen richt Matteüs zich tot een Joods gehoor. Vandaar dat hij zo fel uithaalt naar de Farizeeën en hun geestverwanten. Vergelijk dat eens met de milde toon die Lucas weet aan te slaan. Met zijn felle uithalen staat Matteüs in de traditie van bijvoorbeeld Jeremia. Bij deze profeet lees ik dat God tegen de Joden zegt: er is niets meer met jullie te beginnen, een Nubiër kan toch ook de kleur van zijn huid niet veranderen, of een panter zijn vlekken (13:23). In Jeremia 15:1-2 heeft ook de voorbede van Mozes en Samuël niets meer te betekenen: het is uit en voorbij tussen God en de Joden.

Bij Matteüs komt de klap op de vuurpijl in 5:20: ‘Als jullie gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën, zullen jullie het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan’ (De vertaling van het NBV is hier te vlak)

Als het waar is wat Jezus in 5:20 zegt, kun je maar twee dingen doen: je kunt óf de kerk uitlopen en de deur met een harde klap achter je dicht slaan, om er niet meer terug te komen, óf God bidden je de gerechtigheid van Jezus Christus te geven, en dat dan bidden met je hele hart en je hele ziel.

Ik geloof ook dat dat gebed verhoord wordt; je wordt wel eens boven dat in-conflict-zijn uitgetild. Maar bidden blijft het.

A.A. Spijkerboer