De plaats van de kerk in de geschiedenis

logo-idW-oud

 

DE PLAATS VAN DE KERK IN DE GESCHIEDENIS

In extremis was het blad van de Frans sprekende Christen-Studenten Vereniging in Zwitserland. In nr. 3 van 1939 vond ik de tekst van de lezing die Karl Barth 18 mei 1939 gehouden heeft over De kerk en de politieke vraag van nu. Deze lezing kan ons van terzijde helpen bij het gesprek over God en de geschiedenis dat op het ogenblik in ons blad wordt gevoerd. Ik geef eerst een samenvatting en trek dan conclusies.

De kerk in deze tijd

De kerk blijft in alle tijden dezelfde. In alle tijden is ze het volk dat bestaat uit degenen die verenigd worden door het Woord van God, de doop en het avondmaal, het volk van degenen die in leven en in sterven hun enige troost en hun onvergankelijke hoop gevonden hebben in Jezus Christus, het volk van degenen aan wie de genade bewezen is dat ze Jezus Christus als hun Heer mogen dienen.

Maar de kerk leeft in de tijd en de tijd verandert: de ene periode volgt op de andere, nieuwe illusies, nieuwe leuzen! De zonen spreken een andere taal dan hun vaders. Daarom moet de kerk – zonder op te houden dezelfde te blijven – telkens op een nieuwe en bijzondere manier blijk geven van haar bestaan.

Er zijn veel politieke vragen, maar sinds zes jaar is het Duitse nationaal-socialisme de belangrijkste. Dat nationaal-socialisme strekt zijn hand uit naar andere Duits sprekende volken, in Zwitserland én in de Elzas, en sinds 1938 ook naar volken die geen Duits spreken (Tsjecho-Slowakije). We kunnen van onze geschiedenis leren:

‘Ik geloof niet dat de oplossing hierin bestaat dat we onze ogen dicht doen. Plotseling zou het te laat kunnen zijn. Eén keer al hebben we in onze Zwitserse geschiedenis de ogen dichtgedaan. En het jaar 1798 is gekomen, en op een goede dag waren de Fransen hier, in ons land. Want over hen ging het toen. Zíj praatten toen over vrijheid, bevrijding, eeuwige wetten en onaantastbare rechten; zíj deden beloften en zetten die kracht bij met dreigementen. En zíj maakten een eind aan de oude Zwitserse Confederatie en dompelden ons land in de schande en de ellende.’

Willen we misschien een gouw worden van ons grote buurland? Veel mensen bij ons zien in het nationaal-socialisme een macht die ons tegen het communisme beschermt. Maar we moeten ons helder voor ogen stellen dat de karakteristieke trekken van het nationaal-socialisme identiek zijn aan die van het communisme. Het nationaal-socialisme is niets anders dan de Duitse vorm van het bolsjewisme.

De nationaal-socialistische beweging als tegen-kerk

Gaat het nationaal-socialisme de kerk aan? Wij antwoorden: ja. Wij kunnen ons leven als christenen niet losmaken van ons leven als mensen, want alles wat het tweede raakt, raakt het eerste. Als iemand in een grote verzoeking komt, heeft de kerk dan het recht om te zeggen: dat is heel ernstig, maar het evangelie heeft er niets mee te maken? Als een moeder treurt om haar gestorven kind, kan een predikant dan zeggen: daar heeft de kerk niets mee te maken?

Maar het nationaal-socialisme gaat de kerk op een heel bijzondere manier aan, omdat het de pretentie heeft alles voor de mensen te zijn. Het vraagt van de mensen wat alleen God kan vragen: hun hele hart, hele ziel, hele verstand en hele kracht. Het gedraagt zich als een nieuwe kerk: een nationaal-socialist luistert naar de Führer zoals je naar Christus, de door God gezondene, luistert.

Noemt Hitler dan God niet in zijn redevoeringen? Ja, zeker, hij heeft het over ‘de Almachtige’ en dan bij voorkeur zo: ‘De Almachtige heeft ons geholpen en zal ons ook in de toekomst helpen’. Maar wie is deze God?

‘Je krijgt wel heel sterk de indruk dat deze Almachtige niemand anders is dan Hitler zelf, heel gedwee volgt hij die in zijn wensen, eisen en angsten. Je krijgt de indruk dat Hitler zichzelf in de spiegel bekijkt als hij spreekt over de Almachtige.’

Hitlers Almachtige is een van de goden van wie het gebod zegt dat we die niet voor het aangezicht van de Here God mogen hebben.

Er gaapt een afgrond tussen het leven dat het nationaal-socialisme de mensen voorhoudt en het christelijk leven dat het Oude en het Nieuwe Testament beschrijven:

‘Op alle bladzijden van de bijbel leren we dat ons leven nederig moet zijn, onderworpen aan het oordeel dat God over ons uitspreekt, het oordeel dat ons als zondaren kenschetst. Uit die nederige houding komt de kennis van de zonde voort, en uit die kennis komen gehoorzaamheid, liefde en dankbaarheid voort. De nationaal-socialistische religie zegt daarentegen tegen de mens: “Wees hard, wees arrogant, laat jezelf hardhandig gelden zonder op iemand anders te letten”.’

Beslissend is de houding die het nationaal-socialisme tegenover de Joden aanneemt:

‘Wanneer de Joden vervolgd worden, uitgeplunderd, gefolterd, vermoord, dan is dat niet zomaar een gruwelijke misdaad, maar in de eerste plaats een poging Jezus Christus te vernietigen. De christelijke kerk kan niet losgemaakt worden van Israël. (…) Als je zegt: “Val dood, Israël”, kom je tegen Christus zelf in opstand.’

De nationaal-socialistische staat als tegen-staat

De nationaal-socialisten zeggen dat hun staat een echte staat is, superieur aan andere staten. Wat moeten wij daarvan als christenen zeggen?

‘We lezen in het dertiende hoofdstuk van de brief aan de Romeinen en in het tweede hoofdstuk van I Petrus dat de overheid bestaat om de goeden te belonen en de kwaden te straffen, dat ze door God is ingesteld en dat ze het zwaard ontvangen heeft om ervoor te zorgen dat het recht gerespecteerd en onrecht verhinderd wordt, dat ze tenslotte en bovenal de opdracht heeft de vrije prediking van het evangelie te garanderen. Als dat zo is, moeten wij constateren dat wat zich in Duitsland overheid noemt, het tegendeel is van wat de bijbel overheid noemt. De nationaal-socialistische overheid bekommert zich niet om recht en gerechtigheid. Zijn leiders barsten in lachen uit wanneer je met hen over recht spreekt. “Recht”, zeggen ze, “is wat nuttig is voor Duitsland en over wat nuttig is beslist de Führer”.’

Deze staat probeert de kerk naar zijn hand te zetten en waar dat niet lukt wordt de kerk monddood gemaakt. Hoe handhaaft dit regiem zijn macht? Door te liegen en door intimidatie: een geraffineerd systeem van spionage let erop dat niemand van de officiële koers afwijkt. In Duitsland leven betekent op het ogenblik dat je in een kunstmatig opgewekte duisternis rondwaart, zodat je de dingen niet kunt zien zoals ze zijn. Mensen worden zonder enige vorm van proces gevangen gezet, gefolterd en vermoord. Waar blijft dan de door God ingestelde macht? Inbrekers worden in Duitsland nog wel gestraft, maar dat is een spoor van het verleden.

Christenen moeten een beslissing nemen: je kunt niet christen zijn èn nationaal-socialist. Laat de christelijke kerk eerder ten gronde gaan dan in te stemmen met zo’n regiem!

Op welke manier belijden wij ons geloof tegen het nationaal-socialisme?

Het eerste dat we moeten doen is eerlijk, helder en consciëntieus de feiten erkennen; ik heb gepoogd ze voor u neer te leggen. Daarna moeten we goed beseffen dat we onze bevoorrechte positie in Zwitserland niet te danken hebben aan onze goede, oude Zwitserse tradities, aan onze burgerzin of aan welke andere tradities ook. Wanneer we tot dusverre gespaard zijn, dan is dat niet dankzij onze verdiensten, maar dankzij de genade van God.

‘Geen enkel verstandig mens zal, wanneer hij ziet dat het huis van zijn buurman in brand staat, een hoge borst opzetten en zeggen: “Goddank brandt het bij hem en niet bij mij!” Maar, geschrokken, zal hij God danken dat zijn huis gespaard is gebleven voor zo’n ramp, zonder dat hij dat verdiend heeft.’

Als wij niet zijn op het punt waarop Duitsland nu is gekomen, dan moeten niet wij, maar moet God worden geprezen. Wat ons betreft, wij hebben allemaal dezelfde ziektekiemen in ons. Een ongunstige verandering in het klimaat zou genoeg zijn om deze kiemen de kans te geven. Laten we ons bekeren! Laten we ons leven veranderen, onze staat, onze kerk, als we in staat willen zijn de grote beproeving te doorstaan wanneer die komt. Als we klaar zijn om ons te bekeren zal ieder bij zichzelf zeggen:

‘Nu is het aan mij ervoor te zorgen dat de staat en de kerk beter lopen. Op mijn plekje moet ik – en kan ik – actief naar het Woord van God luisteren. Als burger kan ik mijn plicht op zo’n manier doen dat het niet nodig zal zijn een bezem van ijzer te gebruiken. Als lid van de kerk kan ik ertoe bijdragen dat de wil van God bekendgemaakt en gerespecteerd wordt, zodat het niet nodig zal zijn door de vervolging herinnerd te worden aan mijn plicht – en mijn voorrecht! Laat ieder bij zichzelf beginnen. Laat ieder tegen zichzelf zeggen: “Het is hier, waar ik ben, dat een nieuwe Zwitserse staat en een nieuwe kerk begint”. Ieder van ons heeft een hoekje van de wereld waar hij iets te zeggen heeft: een gezin, zijn of haar beroep, een kring van vrienden en kennissen. Misschien is het alleen maar het kleine hoekje van zijn persoonlijk leven. Zelfs daar kan hij een groot werk verrichten.’

Maar het belangrijkste heb ik nog niet gezegd. Wat helpt het ons de feiten te erkennen, ons te bekeren, de Zwitserse staat en de kerk te vernieuwen, ons te verdedigen – zelfs met een grens waar het ene kanon naast het andere staat! – als we niet weten dat onze macht niet bij machte is ons te redden uit het gevaar, als we niet weten dat we niets kunnen zonder God, als we niet weten dat we ons alleen tegen de grote beproeving kunnen verzetten als God zelf zich ertegen verzet. Daarom is het laatste woord dat we tegen elkaar moeten zeggen: Laten we bidden, bidden, lieve Zwitsers!

‘Het gebed is onooglijk, het stelt in de ogen van de mensen niets voor: twee gevouwen handen. Maar het is wel de weg van de kracht, van de hulp, van de overwinning die net zo goed beloofd is aan de zwakken als aan de sterken. Want het gebed is de weg die naar God leidt, van wie alleen de hulp komt die we nodig hebben: de vernieuwing van onze staat, de hervorming van onze kerk, onze verlossing van de zonde.

Vrienden, niets helpt als God niet helpt. Maar God helpt degenen die Hem daarom vragen. Dat is de reden waarom het laatste, beslissende antwoord op de politieke vraag van nu zal zijn dat we naar Hem toe gaan, dat we ons in Hem verheugen en dat we Hem loven.’
Aan het slot van zijn lezing leest Barth de hele psalm 46.

Conclusies

Wat hierboven staat is een samenvatting: ik hoop dat ik iets van de enorme spanning die in deze tekst zit op de lezers van ons blad heb kunnen overdragen – in maart 1939 heeft Hitler wat er van Tsjecho-Slowakije na München 1938 overgebleven was in zijn zak gestoken en Barth spreekt in mei 1939. Een paar conclusies:

1) Barth neemt zo zorgvuldig mogelijk kennis van de feiten en zet niet meteen de profetische bazuin aan zijn mond;
2) Zijn beoordeling van die feiten wordt gedomineerd door het getuigenis van de Schrift;
3) Aan het eind van zijn lezing belijdt Barth God nadrukkelijk als Heer van de geschiedenis, maar hij hoedt zich er wel voor God in de geschiedenis op heterdaad te betrappen, zoals Bismarck deed;
4) Wij kunnen veel van Barth leren en veel van hem overnemen maar wij kunnen wat hij bij WO II zei niet zonder meer transponeren op onze tijd: ook wij kunnen vandaag niet volstaan met de antwoorden van gisteren.

A.A. Spijkerboer