Over Augustinus

logo-idW-oud

OVER AUGUSTINUS

Toen ik een jaar of twintig, vijfentwintig geleden las dat er een vertaling van Augustinus’ De civitate Dei ging verschijnen, vroeg ik me af: hoe durft een uitgever dat aan? – Ik bleek me vergist te hebben want Gerard Wijdevelds vertaling van De civitate Dei is een succes geworden en er zijn in de afgelopen decenniën nog meer vertalingen van Augustinus’ werken verschenen.

Dit jaar verscheen een door dr. P. van Geest, hoogleraar in Utrecht, en dr. J. van Oort, hoogleraar in Nijmegen, Utrecht en (honorair) in Pretoria, geredigeerde bundel die gewijd is aan Augustinus’ spiritualiteit en haar doorwerking. Blijkens hun voorwoord willen Van Geest en Van Oort in deze bundel laten zien hoe het staat met het onderzoek naar Augustinus in Nederland. Of beter gezegd: in het Nederlandse taalgebied, want van de eenendertig bijdragen komen er eenentwintig uit Nederland, zeven uit Vlaanderen en drie uit Zuid-Afrika.

Sommige bijdragen hebben alleen zijdelings te maken met het in de ondertitel van de bundel aangegeven onderwerp. Ik denk bijvoorbeeld aan het artikel van Anthony Dupont uit Leuven over Pelagius. Deze in Rome levende Britse monnik blijkt een commentaar op de Brief aan de Romeinen geschreven te hebben! Dupont schrijft dat hij daarin geen moralist, maar wel degelijk theoloog is en dat hij zich richt tegen Marcion, Plotinus, het manicheïsme en het arianisme’(360); hij wil de vrede in de kerk bewaren. Bij de wet denkt Pelagius aan ‘het vergeten van de natuurwet (door de heidenen), het zondige voorbeeld van Adam, en het volgen van goede voorbeelden waaronder het voorbeeld van Christus bij uitstek’ (357). De wet kan de mens niet bevrijden van tot gewoonte geworden zonde, dat kan alleen de dubbele genade van Christus: vergeving van begane zonden en zijn inspirerende voorbeeld. Christus is voor Pelagius niet alleen een voorbeeld buiten jezelf, want Hij verandert ook je innerlijk. Dupont merkt overigens wel op dat Pelagius heel zwijgzaam is over het gebed. In alles wat ik tot dusverre over Pelagius gelezen had krijgt de arme man ongenadig op zijn baadje en het is dan wel eens goed een apologie als die van Dupont te lezen, maar erg overtuigend is die apologie niet en Augustinus’ twist met Pelagius komt inhoudelijk niet aan de orde.

Onmiddellijk op het onderwerp van de bundel betrokken en verhelderend is de bijdrage van Van Geest over Augustinus’ gedachten over de spiritualiteit van het huwelijk. Augustinus heeft altijd gezegd dat een mensenleven pas helemaal tot vervulling komt in de gemeenschap met andere mensen. In die gemeenschap staat de tucht in dienst van de eendracht, en niet omgekeerd! Dat geeft ook de doorslag bij zijn denken over huwelijk, overspel en echtscheiding. Wanneer in een huwelijk de een in onthouding wil gaan leven moet de ander dat ook willen, anders drijf je de ander tot overspel. Een gemeenschappelijk besluit tot onthouding is overigens wel aan te bevelen omdat je je dan samen helemaal op God kunt richten. Van Geest vertelt dat Augustinus opmerkelijke uitspraken heeft gedaan: ‘Koning David aarzelde aldus Augustinus immers niet zijn vrouw, die door haar vader Saul aan een ander was weggegeven, terug te nemen. In hem ziet Augustinus de voorafspiegeling van Christus’ weigering de overspelige vrouw te veroordelen: en in Christus’ voorbeeld ziet hij de reden, waarom een man zijn vrouw geen echtbreekster meer mag noemen als na boetedoening haar fout door de goddelijke barmhartigheid is uitgewist’ (202-203). ‘Augustinus wijt het onvermogen tot vergeving van de man vooral aan diens superioriteitsgevoel, dat, gevoed door de maatschappelijke opinie, vooral doorklinkt in de verschillende maatstaven, die zij aanleggen ter beoordeling van respectievelijk hun eigen morele gedrag en dat van hun vrouw’(203).

Boeiend is ook de bijdrage van Tarcisius van Bavel uit Leuven over Augustinus’ boek over de Drie-enigheid. Van Bavel schetst een beeld van Arius en dat is nog niet zo gemakkelijk want over deze ketter is niet veel bekend. Het is Augustinus in dit boek niet begonnen om een polemiek tegen de aanhang van Arius en hij schrijft eerder omdat hij de Drie-enigheid zo wezenlijk vindt voor het christelijk geloof. De mens is naar het beeld van God geschapen, en dat beeld is wel dermate te verminken dat het onherkenbaar wordt, maar het blijft onverwoestbaar. Daarom moeten er in de mens ook sporen van de Drie-enigheid te vinden zijn. De oudste christelijke auteurs zeggen opvallend vaak dat God wel één is, maar niet eenzáám. Zit het unieke van de naar Gods beeld geschapen mens dan niet in zijn vermogen relaties aan te gaan en lief te hebben? De laatste zin van Augustinus’ boek over de Drie-enigheid: ‘Onder de vele dingen heb ik niets gezegd dat de onuitspreekbaarheid van de hoogste Triniteit waardig was, zo durf ik bekennen’(185).

Amie van Wyk uit Potchefstroom zegt, na een zwakke eerste bladzijde over de drie oudste geloofsbelijdenissen, dat volgens Augustinus geloof, hoop en liefde essentieel zijn voor de kerk. (De genoemde geloofsbelijdenissen geven toch aan bij Wie deze drie vandaan komen?) Hij brengt ook Augustinus’ De Stad Gods ter sprake. Wij leven nu in het aardse rijk maar gaan Gods eeuwige koninkrijk tegemoet. Daarom geen optimisme over de staat, maar ook geen pessimisme, want het eeuwige koninkrijk van God beïnvloedt het leven in het aardse rijk. Van Wyk spitst dat toe op de blanken in Zuid-Afrika die sinds 1994 alle macht kwijt zijn; Augustinus ‘herinner Christene aan die vergankelikheid, voorlopigheid en gebrokenheid van alle aardse rijke. Dus: laat jou hart wees waar jou skat is (Matt. 6:21!)’ (349).
Van Wyk is de enige die Noordmans’ prachtige boek over Augustinus noemt. Andere auteurs hadden daarmee ook wel hun voordeel kunnen doen.

A.A. Spijkerboer

P. van Geest en J. van Oort, Augustinus Neerlandica, Leuven 2005, 539 blz., d45,00, ISBN 90-429-1627-3