Johannes Martinus Hasselaar

logo-idW-oud

 

JOHANNES MARTINUS HASSELAAR

Najaar 1971. Eerstejaars, op zoek. Een ouderejaars zegt: Ga zondagavond naar de sacristie van de Dom, daar maak je wat mee. Je zal het niet begrijpen maar je moet wel gaan. Nieuwsgierig geworden ga ik er heen. Een kleine man doet ingewikkeld met brillen. Hij leest en bidt stamelend, stuntelig haast. Dan begint hij met de preek. Ik snap er niets van. Maar het raakt. Er vallen rare pauzes, er zijn haperingen maar je voelt: hier is diepgang. Intuïtief weet ik: we naderen een geheim. De man heet dominee Hasselaar.

De dag daarna blijkt dat dominee Hasselaar professor is aan de faculteit. Hij geeft dogmatiek. Ga erheen zegt de ouderejaars, je snapt er niets van maar het is goud, schrijf zoveel mogelijk op, later ben je er blij mee. Maar dogmatiek komt pas in het derde jaar. Ik ga toch, ik snap er niets van. Ook in de colleges zijn er die pauzes, is er dat haperen (ik hoor nu dat de professor stottert), opnieuw is er diepgang, is er het aanvoelen: het geheim wordt niet zozeer ontvouwd, het wordt met groot respect benaderd. Er worden vragen gesteld die slechts deels worden beantwoord. Het zijn vooral vragen aan ons zelf, of wij de ernst wel kennen?

Die pauzes, dat haperen, het blijkt haast een hermeneutische methode om je in te peperen: We komen niet veel verder dan heel voorzichtig wat stamelen. Geheim blijft geheim. Israël weet dat. Hybris is een doodzonde. De kerk, de theologie moet niet een al te grote mond hebben. Een kerk die hoort, verstaat meer dan een lerende en sprekende kerk. Eerst heel lang luisteren en dan iets zeggen met zo weinig mogelijk woorden. Wel met geladen woorden..

Gelukkig verschijnt dan een syllabus. ‘Wegen en kruispunten op een oude atlas, een didactisch commentaar op de “Reformierte Dogmatik” van H.Heppe’. In dat getypte commentaar hoor je nog de pauzes, de haperingen. Meer dan in het latere ‘Wegen en kruispunten in de dogmatiek’, een coproductie van Hasselaar met zijn vriend Beker. Het haveloze typoscript zal me mijn leven lang liever zijn dan de gebonden boeken.

Inmiddels gaat dominee Hasselaar zo nu en dan ook voor in de diensten van het Citypastoraat Domkerk. Vooral wat hij daar zegt legt beslag op me, nog meer dan de uitleg tijdens de colleges. Je hoort wat hij doet met de dogmatiek. Hij noemt die nooit maar ze is dienend aanwezig.

Langzamerhand kent hij mijn gezicht en zelfs mijn naam: Smit. Mijn voornamen heb ik hem – pas veel later – alleen horen uitspreken tijdens onze huwelijksdienst waarin hij voorgaat. Als dominee, niet als professor. Ben als de dood dat hij iets tegen me zal zeggen, iets aan me zal vragen. Ik heb hem heel hoog, haast onbenaderbaar. Zijn diepgang is immers onnavolgbaar.

Maar hoe dan ook, het blijft fascineren wat hij zegt, hoe hij het zegt. Met de pauzes die steeds meer gezochte stiltes blijken te zijn, met zijn haperingen die meer zijn dan trucs om het stotteren te verbloemen. En met zijn diepte en zijn emoties die hoog oplopen als de naam Israël valt. Diepzinnig is hij ook op het tweede college als hij Barths K.D. met ons leest. Nog intenser zal hij dat doen tijden de legendarische Barth-weken op Hydepark. Later zal hij drie collega’s en mij betrekken bij de voorbereiding daarvan. Onvergetelijke ochtenden op zijn studeerkamer. We worden vertrouwder met elkaar.

Nu nog is hij mijn theologische geweten. We voeren vaak weerbarstige gesprekken, want ik ben deels andere wegen gegaan. Maar ik hoor nog bijna wekelijks zijn stem, vragend, met pauzes, en die haperingen die je het voorgoed verbieden al te stellig te preken. En bij het maken van de preek is het nog steeds niet anders als toen, heel lang geleden: Eerst heel lang luisteren en dan – heel voorzichtig – vooral niet te veel zeggen. En: Lees Psalmen jongen, lees bovenal Psalmen, elke dag! Dat schenkt oneindig veel meer dan wat de beste dogmatiek ooit bieden kan. Zijn raad heb ik opgevolgd. En dagelijks hoor ik in de liederen van Israël nog die pauzes, die stiltes en de haperingen.

Gert Jan Smit