De mens: een paradox in religieus en evolutionair perspectief

logo-idW-oud

 

DE MENS: EEN PARADOX IN EVOLUTIONAIR EN RELIGIEUS PERSPECTIEF

Zijn wij mensen bijzonder in het licht van de evolutietheorie? Dit is de prangende vraag waar de vele hedendaagse discussies over evolutie en geloof om draaien. Het biologische antwoord op de vraag is: ‘Homo sapiens als soort is net zo bijzonder en uniek als de boterbloem, de Shetland pony of de giraf. Er is geen soort die precies dezelfde eigenschappen heeft als wij. Homo sapiens heeft een eigen evolutionaire niche. Maar dat betekent niet dat wij ook belangrijker zijn. De evolutie heeft niet bewust gedoeld op de mens. Wij zijn niet het hoogtepunt ervan en ook niet het eindproduct. We hadden er ook niet kunnen zijn. Dat we er zijn is toevallig.’

Wetenschap geeft op het eerste gezicht inderdaad geen enkele reden om onszelf op een voetstuk te plaatsen. Als je kijkt naar het heelal, dan zijn we minder dan stofjes. Onze aarde is een planeetje ergens in de buitenwijken van het Melkwegstelsel. En ook dat Melkwegstelsel is een van de miljarden sterrenstelsels in het heelal. Misschien zijn we de enige levende wezens in het heelal. We lachen om de naïviteit van middeleeuwers die dachten dat de aarde in het middelpunt van het heelal stond. Hoe kunnen wij nog langer denken dat het heelal ons belangrijk vindt? Als een kosmische ramp onze planeet zou treffen en mens, dier en plant zou vernietigen, zou het heelal er geen enkele traan om laten.

Precies dit is de reden dat creationisten evolutie verwerpen. Zij denken met de Bijbel in de hand over de mens als ‘kroon op de schepping’, waarmee ze dan niet alleen de bijzondere status van de mens in de natuur benadrukken, maar ook impliceren dat wij belangrijker zijn dan andere organismen. De mens is immers geschapen naar het beeld Gods en staat ergens tussen de dieren en de engelen in. Mensen zijn geen onderdeel van de natuur, maar staan ook niet op hetzelfde niveau als de hemelbewoners. Charles Darwin heeft laten zien dat de mens puur natuur is, een geëvolueerd dier, een zoogdier, een primaat. Voor veel gelovigen impliceert de evolutietheorie daarmee een strenge devaluatie van de mens. De mens wordt van haar bijzonderheid ontdaan, wordt één met de beesten. En wat weerhoudt een mens dan nog om zich als beest te gaan gedragen?

Ik deel die visie niet. Ik denk dat de mens bijzonder is, en dat die bijzonderheid JUIST door de evolutietheorie wordt bevestigd. Maar hoe kunnen we vanuit evolutionair perspectief spreken over de waardigheid van de mens? Laat ik het zo zeggen: vanuit de evolutiebiologie kun je niet spreken over de waardigheid van de mens. De waardigheid van de mens is een waarde, en waarden spelen geen rol in de wetenschap, althans niet op die wijze dat de wetenschap de waarde van de mens zou kunnen vaststellen. Als bepaalde evolutiebiologen op grond van de evolutiebiologie tot de conclusie komen dat de mens ‘slechts’ een dier is, dan is dat een waardering die een persoonlijke interpretatie is van de wetenschappelijke gegevens – maar niet een interpretatie die door die gegevens zelf wordt afgedwongen. De wetenschap zelf kan hooguit vaststellen dat de mens geëvolueerd is, maar niet dat daarmee de waarde van het menszijn zelf minder is geworden.

De grandeur van de mens

Natuurlijk, biologisch gezien zijn we dieren. Biologisch gezien is Homo sapiens het resultaat van toevalligheden. Misschien, als de omstandigheden anders waren geweest, dat dan de Neanderthaler overleefd had – in dat geval waren wij er niet geweest. We kunnen daarover speculeren, wat aangeeft dat er biologisch geen noodzakelijkheid was dat Homo sapiens als enige mensensoort overleefd heeft. Maar betekent dat nu dat wij niet bijzonder zijn? Of zijn we ‘slechts’ bijzonder op de manier waarop iedere levende soort an sich bijzonder is?

Nee, wij zijn bijzonder – niet vanuit evolutiebiologisch standpunt, maar wel vanuit het standpunt van de filosofie of het christelijk geloof dat reflecteert over de gegevens uit de evolutiebiologie. Want denk eens een moment na over wat het betekent dat wij mensen kunnen nadenken over de evolutietheorie. Denk eens een moment na over wat het betekent dat de mens in staat is de geschiedenis van de ontwikkeling van het leven op aarde en de onderliggende processen en mechanismen ervan te doorgronden. Wij kunnen nadenken over de ontwikkeling van het heelal en van het leven op aarde. Wij hebben zelfs instrumenten ontwikkeld – conceptuele instrumenten zoals theorieën, en praktische instrumenten zoals optische en radiotelescopen – die ons in staat stellen die ontwikkeling te bestuderen en haar geschiedenis bloot te leggen. Dat is toch ongelooflijk!

Volgens astrofysici zijn wij allen gemaakt van sterrenstof. Want ofschoon we nog niet weten hoe het leven op aarde ontstaan is, weten we wel dat de bouwstenen van leven dat op koolstof gebaseerd is, uit het heelal afkomstig zijn. Koolstof – de basis van het leven op aarde – is gevormd in sterren. De evolutie van leven op aarde wordt daarmee op bijzonder innige wijze verbonden met de evolutie van het heelal. Wij zijn tot in het diepst van ons materiële wezen deel van het universum. We komen ervandaan, en na onze dood zullen we er weer door worden opgenomen. Niets vergaat, alles verandert. En wij kunnen daarover nadenken, mede dankzij Darwin. Darwin zelf kon dat niet – hij wist hier niets van. In ieder geval bij mijzelf roept het besef van deze cruciale rol van de mens in het heelal een houding op van diepe verwondering over het bestaan. Kennis van de evolutietheorie en van het ontstaan van ons heelal doet niets af aan geloof, maar in mijn eigen bestaan verdiept en bevestigt het de religieuze verwondering die ik koester.

Dus oké, misschien dat evolutie niet doelbewust naar de mens toe gestreefd heeft. Wij zijn misschien niet het eindpunt van een kosmische of aardse evolutie, er is biologisch geen enkele reden om te denken dat wij belangrijk zijn – maar niettemin zitten we met het feit dat wij over de evolutie van heelal en van het leven op aarde kunnen nadenken. En daarmee heeft de evolutie in de mens een soort zelfbewustzijn gekregen. Met de mens is het universum van zichzelf, van zijn eigen bestaan en geschiedenis, bewust geworden. Er zit een grandeur in een dergelijke visie, die zelfs Darwin niet vermoedde!

Zelfbewuste paradox

Je hoeft niet gelovig te zijn om dit kosmische perspectief te omhelzen – een dergelijke mystieke visie op het universum en onze rol daarin wordt ook door sommige atheïsten en agnosten gedeeld. Maar voor mij resoneert een dergelijke visie met het theologische idee dat de mens geschapen is ‘naar het beeld Gods’. In de Bijbel wordt verteld hoe God de mens vormt ‘als zijn evenbeeld’ (Genesis 1:26v.). Ieder mens is het evenbeeld van God – maar wat betekent dit? Theologen steggelen hier al eeuwenlang over. Het ‘beeld Gods’ wordt vaak ter sprake gebracht om aan te geven dat de mens geen dier is. Ik denk dat die interpretatie vandaag de dag niet langer houdbaar is. In ieder geval suggereren de bijbelschrijvers dat er iets in ieder mens correspondeert met Gods wezen. Zouden we niet kunnen zeggen dat de glimp die wij door middel van de wetenschap opvangen van hoe alles is en hoe het geworden is, een soort van God’s-eye-point-of-view is? We zijn niet in staat om alles in detail te overzien en te weten. We zitten in het heelal, maar tegelijkertijd zijn we in staat om binnen de beperkingen van ons menszijn een beperkte en fragmentarische glimp op te vangen van het geheel – zijn we conceptueel in staat om onze beperkingen te overstijgen en door middel van onze verbeelding het universum en haar geschiedenis als een geheel te schouwen. We hebben mogelijkheden die ons bijna als goden doen zijn.

Zouden we er dus niet goed aan doen om ons bewust te worden van dat kosmische perspectief, zodat we er gevoeliger voor worden en onze persoonlijke beslommeringen kunnen relativeren in het licht van de kosmische evolutie. Misschien dat we dan zelfs worden gestimuleerd om onze medemens niet langer de hersens in te slaan, maar te zien als iemand die hetzelfde kosmische lot deelt. Want als de mens zichzelf zou uitroeien, zou ook dat stukje zelfbewustzijn van het heelal verdwijnen. Misschien is de mens het enige wezen in het heelal dat een dergelijk kosmisch zelfbewustzijn heeft ontwikkeld. Wie weet?

De mens is dus een paradox. Enerzijds is hij het product van doelloze evolutie van een eencellig organisme via allerlei omwegen tot de Homo sapiens van vandaag. De mens is niet het resultaat van een vooropgezet plan. Anderzijds is de mens zowel een sterrenkind als de spiegel van de kosmos zelf. In de mens – en dan met name in de mogelijkheden die besloten liggen in de biologisch geëvolueerde hersenen van de mens – leert het heelal en leert de evolutie over zichzelf. De geschiedenis van de mens is de geschiedenis van het heelal en van de evolutie van het leven op aarde. Er kleeft iets aan de mens dat door de wetenschap wordt blootgelegd, maar dat diezelfde wetenschap tegelijkertijd ook ontglipt. Een onherleidbaar complex mysterie dat door filosofen en theologen wordt benoemd en bestudeerd, maar wat ook zij uiteindelijk niet van haar mysterieuze karakter kunnen ontdoen. Dat roept een diepe verwondering op.
En die verwondering over het bestaan, dat het er is, is als een kampvuur waar reizigers onderweg elkaar ontmoeten. Die reizigers kunnen gelovigen zijn, die zich voelen aangesproken door die werkelijkheid die onze waarneembare werkelijkheid omvat en doordringt. Maar die reizigers kunnen ook atheïsten zijn die een glimp van het mysterie van het bestaan hebben opgevangen. Rond dat kampvuur van de verwondering ontmoeten deze reizigers elkaar en luisteren naar elkaars verhalen.

Taede A. Smedes