Islam en christendom

logo-idW-oud

 

ISLAM EN CHRISTENDOM

Op 11 mei kwamen 130 belangstellenden af op een door de PKN georganiseerde dag over ‘A common World’, het document van meer dan honderd moslimgeleerden waarin zij pleiten voor een gemeenschappelijk fundament met christenen. At Polhuis reageerde op dit document in IdW 6, wat Christine Smalbrugge-Hack aanzette tot de volgende bijdrage, eveneens geschreven vóór de studiedag.
Inmiddels heeft de synode besloten tot het schrijven van een nota over dit onderwerp waarin de gemeenten worden toegerust op de ontmoeting met de Islam in Nederland, en waaraan vanuit de verschillende kerkelijke ‘richtingen’ bijdragen worden verwacht. Hiertoe zijn ‘ronde tafelgesprekken’ met moslimgeleerden opgezet. Uiterlijk 2010 zal dit ter synode worden besproken. (Red.)

De sympathieke aarzeling onlangs van At Polhuis over het door 138 moslimgeleerden opgestelde document gericht aan christenen bleef mij bij. Ik heb dus dit document (na de ongelukkige citaten van de paus in 2007 in Regensburg de wereld ingestuurd) besteld.

10 jaar lang heb ik het leven en denken van moslims van dichtbij en in gesprekken kunnen volgen. Het blijft boeien hoe zij zich – terecht – in hun godsdienst geaccepteerd willen voelen in ons van oorspong christelijke land. Maar: is acceptatie en respect voor het denken wel te meten in een ‘gemeenschappelijk fundament’ als dat denken in uitwerking erg lijkt op de vasthoudendheid van Nederlandse christenen in de orthodoxe regio’s? Is onze godsdienstigheid niet zo individualistisch en daarmee zo verschillend en vrij te interpreteren en beleven in het belijden, dat de wederzijdse gelovigheid toch wel heel moeilijk geduid kan worden als in hoofdzaak een gemeenschappelijke belijdenis?

Is een dialoog dan mogelijk? Een dialoog is meer dan een gesprek. Er is door de dialoog bereidheid om de waarheid van de ander niet alleen te respecteren, maar er eventueel in mee te gaan. Maar juist ons fundament en onze belijdenis verandert vaak gedeeltelijk mee met de tijdgeest en met vernieuwde kennis in de wetenschap. Een bepaalde vrijheid in geloofsbelijden is ons niet vreemd en gaat soms erg ver. Terwijl bij moslims het moeten geloven reeds vanaf de geboorte een gebod van traditioneel gedrag is. Men wordt geboren als moslim en wordt geacht het hele leven lang aan alle oude voorschriften te voldoen. Niet voor niets wordt een in de loop van het leven afvallige uit de familie gestoten, of erger. Er is in de persoonlijke groei van het leven geen eigen beleven van of keuze voor een andere godsdienst mogelijk zonder enorm verlies van familiale en sociale veiligheid.

Het document beeindigt de zeer uitgebreide uitleg met de oproep: ‘Laat onze verschillen dus geen haat en onenigheid veroorzaken. (..) Laten we elkaar respecteren, eerlijk, rechtvaardig en vriendelijk zijn voor elkaar en leven in oprechte vrede, harmonie en wederkerige welwillendheid. (..) Als God het gewild had zou Hij jullie tot één gemeenschap gemaakt hebben, maar Hij heeft jullie in wat jullie gegeven is op de proef willen stellen. (..) Tot God keren jullie allen terug. Hij zal jullie dan meedelen waarover jullie het oneens waren.’

Deze hartelijke oproep zal ons niet veel moeite geven: ook christenen willen de moslims in vrede en harmonie in hun godsdienst respecteren. En bij dat ‘respecteren’ hoort ook dat we niet trachten hun onze visie op Jezus Christus op te dringen en zending onder hen te bedrijven. Het is van oudsher hún geloof en hun geloof ook in Isa (Jezus) als profeet. Dan moeten we niet hun Ene Waarheid willen aanvallen met onze genuanceerde waarheden die verwijzen naar de Ene Werkelijkheid. Het veroorzaakt meer ellende dan Jezus bedoeld zal hebben. Moeilijker wordt het als we geacht worden een gemeenschappelijk geloof te kunnen belijden vanwege de twee overeenkomstige geboden: Heb (de Ene) God lief en van daaruit ook de naaste.

God liefhebben…

In de moslimwereld betekent het eerste gebod om God lief te hebben: ‘Hem prijzen, want Hem komt de lofzang toe’, wat uitgedrukt wordt in de verplichte gebeden. Daarbij kan het wel of niet opvolgen van dat gebod gevolgen hebben voor het leven na dit leven: ‘Het genot van het tegenwoordige leven is in verhouding tot het hiernamaals maar gering. Als jullie niet uitrukken, zal Hij jullie bestraffen met een pijnlijke bestraffing en andere mensen in jullie plaats zetten…’

Het niet-gemeenschappelijke van de Koran-interpretatie en onze wijze van bijbellezing is duidelijk: de nadruk ligt op het ‘MOETEN’. Het woord komt vele malen voor in het stuk, en de gevolgen voor het leven na dit leven van het wel of niet opvolgen van alle geboden zijn beloning of straf. Er is dan ook sprake van ‘de vrees voor God’ die de handelingen van moslims moet sturen. Het voelt aan als een werkelijke angst.

Bovendien blijft het in de praktijk niet bij de vijf particuliere voorschriften (de 5 zuilen) maar het hele leven wordt gedompeld in de strikte geboden die gelden ook voor de politieke beslissingen (zoals we in ons land gewend zijn van de SGP). En in die wens voor totaliteit zit voor christenen een angel die niet genoemd wordt maar er wel is.

Wij willen in Nederland geen theocratie. Er is vrijheid van beleving van en inhoud geven aan verschillende godsdiensten, voor zover het aan de wetgeving niet voorbijgaat en geen overheersing nastreeft van één algemeen voor te schrijven bepaling van inhoud. Daarom lijkt mij de oproep aan christenen van bisschop Muskens onlangs om ook in Nederland het woord ‘Allah’ voor God te gaan gebruiken zoals Maleisische christenen dat kennelijk gewend waren, een verkeerd signaal. Hoewel ons gebruik van het woordje ‘God’ ook misleidend is omdat het slechts een soortnaam is en er vele goden in de wereld rondspoken, is het voor christenen en anderen in Nederland wel duidelijk dat wij de bijbelse God bedoelen. De bijbelse God die eigenlijk slechts met twee woorden genoemd kan worden: Jhwh Elohim, Here God; JHWH, de ENE onder de goden. Niet voor niets houden de gestrengen aan het woordje HEERE vast.

…en de naaste

En dan het ‘tweede gebod’, het gebod van de naastenliefde. Ik citeer uit het document: ‘Niemand van jullie heeft het geloof als je niet voor je naaste wilt wat je voor jezelf wilt. Maar empathie en sympathie voor de naaste en formele gebeden zijn niet genoeg. Ze moeten gepaard gaan met vrijgevigheid en zelfopoffering. (..) Jullie zullen de vroomheid niet bereiken totdat jullie van wat jullie liefhebben bijdragen geven.’ (de ‘zakât’) Als christenen worden we herinnerd aan de woorden van Leviticus 19, 18: waarin verzoening gekoppeld wordt aan de naastenliefde: ‘Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je door je te wreken of wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de Heer.’

De naaste liefhebben. Het lijkt zo eenvoudig. In het document is het vooral iets weggeven van jezelf. Voor moslims vanzelfsprekend. Ze geven graag; ze willen/moeten delen. Het hoort bij de vijf verplichtingen. Maar is Jezus’ aanwijzing van de naaste zo eenvoudig? In IdW 4 heb ik laatst getracht de nieuwtestamentische omkering van onze gedachten te laten zien. De ‘naaste’ dat ben je zelf: naaste van de ander. Niet: ‘je wilt voor je naaste wat je voor jezelf wilt’ (document), maar je luistert naar de ander die een beroep op je doet wat voor hem/haar op dat moment belangrijk en nuttig is. Misschien iets heel anders dan jijzelf in jouw situatie met jouw cultuur nuttig en nodig acht. Zie naar ontwikkelingshulp; hoe moeilijk het is voor westerlingen om eerst te luisteren naar wat die naaste nodig heeft in plaats van met goede bedoelingen jouw behoeften om te zetten in daden voor hen.

Weggeven: zo bijvoorbeeld ook bij het ronddelen van het schapenvlees bij de jaarlijkse offerviering (gedachtenis aan het offer van ‘Ibrahim’). Dat is niet alleen weggeven, maar als verplichte rituele daad ook een daad van het subject dat eigenlijk ter wille van het goed-doen aan zichzelf offert: een plaats verdienen in het paradijs van het hiernamaals. Het is het oude ‘do-ut-des’ aan de godheid: ik geef opdat jij/Gij geeft.

Het christendom tracht meer te leven vanuit de prioriteit van de genade. Althans theologisch. Hoor de in veel christelijke kerken op de rommelzolder gezette Heidelberger met de werken der dankbaarheid achteraan. Al wordt de volgorde zelden meer gebruikt, maar de ‘goede daden’ zijn slechts gevolg van de dankbaarheid voor de Aanroep van God, die acceptatie van ons mensenleven betekent, en in het dagelijks leven de aanroep van de geslagene. En ook dat betekent daarmee: door zijn beroep op ons accepteert het slachtoffer in principe onze hulp en vergeeft daarmee inclusief onze autoritaire, koloniale, etnisch gerichte neerbuigende houding jegens hem/haar.

De ‘naaste’ in het moslimgeloof zou ook de vrouw moeten gelden. Vrouwen die hier langer wonen gaan hun tweederangs plaats toch wel vreemd en vernederend vinden. Bijvoorbeeld wanneer zij bij hun komst vrijdags naar de moskee (in de week komen ze nauwelijks) door een zijdeur toegang moeten vinden om in een kamertje de luide stem van de imam te volgen, die met de mannen in gebed en meditatie/preek bijeen is in de mooie binnenzaal.

Al met al: wat ogenschijnlijk zo vanzelfsprekend is, is het theologisch gezien niet. Mijns inziens geeft dat niet; het helpt slechts elkaar beter te begrijpen en te accepteren als verschillend denkenden vanuit de plaats waar men geboren is. Voor God als gelijken, of wij Hem nu Allah of Vader noemen en ons bewust zijn van de verschillen.

Het is mogelijk om gezamenlijk verschillende wederzijdse goede daden uit te voeren. Daarbij denk ik vooral aan ondersteuning van de moslimgeneratie die hier geboren en opgegroeid is en zich vaak uit elkaar gerukt voelt door twee werelden die ze allebei begrijpen en niet los behoeven te laten Niet meer die vervelende vraag: ‘en hoe voel je je het meest: Hollander of Marokkaan/Turk etc’, maar accepteren dat ‘het bloed kruipt’ door de geslachten, en dat men een weg zoekt om de twee identiteiten elkaar gunstig te laten beïnvloeden.

Christine Smalbrugge-Hack