Genesis 1: 26, 27

logo-idW-oud

 

GENESIS 1 : 26, 27

Eerst een blik op de vertalingen:

Staten Vertaling:
26: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben……
27: En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar het beeld van God schiep hij hem, man en vrouw schiep Hij ze.
NBG 1952:
26: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen…
27: En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.
NBV 2004: 26: God zei: Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren…
27: God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.
De Naardense Bijbel (NB):
26: Dan zegt God: laat ons een mens, een roodbloedige maken naar ons beeld en als onze gelijkenis,- laten zij neerdalen bij de vissen van de zee…
27: God schept de mens naar zijn beeld, naar het beeld van God heeft hij hem geschapen; mannelijk en vrouwelijk heeft hij hen geschapen

EN GOD SCHIEP…

Genesis 1: 26, 27 zijn teksten waar reeds veel over geschreven is, mede door de bekendste theologen. Wat moet ik nog naar boven halen dat waard is gelezen te worden? Vanwege het verzoek en mijn eigen interesse in deze teksten, waag ik het erop.

Wat in de vertalingen het meeste opvalt is de verandering van: man en vrouw schiep Hij ze/hen naar mannelijk en vrouwelijk heeft hij hen geschapen. En de woorden: naar Gods beeld. Eerst manlijk en vrouwelijk.

In het Hebreeuws staat er: ‘zakar en neqeba’ (manlijk en vrouwelijk) schiep Hij hen en niet: ‘isj en isja’ (man en vrouw). Je kunt je afvragen: waarom vertaalde men dan toch met de zelfstandige naamwoorden? Ik denk dat het voor de vertalers van die jaren vaststond dat wat qua geslacht ‘vrouwelijk’ of ‘manlijk’ is, ook de diverse kwaliteiten van vrouw en man bepaalt. De verschillende vrouwelijke- of manlijke eigenschappen zaten vastgeklonken aan de biologische vrouw of man. Het was ‘manlijk’ voor een man om kostwinner te zijn en leiding te geven en voor een vrouw was het ‘vrouwelijk’ om zich afhankelijk te gedragen, en zich te wijden aan de kinderzegen. Gelukkig is in onze tijd mede door de goede kanten van het feminisme een verschil aangebracht tussen het geslachtelijk vrouw of man zijn én de persoonlijke kwalificaties. Het komt er op neer dat we moeten toegeven dat zowel mannen als vrouwen begiftigd kunnen zijn met zogenoemde manlijke én vrouwelijke eigenschappen die tezamen in ieder persoon afzonderlijk de eigen identiteit bepalen. Deze naar het lijkt androgyne visie komt niet uit het niets zomin als de daarbij behorende oude gedachten.

Het is de bijbeltaal zelf die verschillende interpretaties toelaat, maar ook weer staat onder invloed van oude mythen over de oermens. Vragen kwamen naar voren over de plaats van de vrouw: onderdanig, of gelijk aan de man of ver-schillend maar wel gelijkwaardig? Zijn man en vrouw ná elkaar geschapen of gelijktijdig? In die oude verhalen moest het antwoord liggen; daarbij kunnen we niet zonder Genesis 2: 21, 22 het verhaal van de rib.

In een Griekse mythe vertelt Plato bij monde van Aristophanes dat de eerste mens tweegeslachtelijk was met twee gezichten: voor en achter en aan de buitenkanten een mannelijk of vrouwelijk geslacht. De godheid Zeus was beducht voor deze mens en gaf Apollo opdracht om de wezens in tweeën te snijden: ‘zoals eieren met een haar of als een schol van één twee’. (‘Scheppen is scheiden’!) Zo ontstond van de helften een man en een vrouw die beiden eeuwig op zoek zijn naar zijn/haar wederhelft: een androgyne mens.1

Een joodse midrasj nam het oorspronkelijke androgyne beeld van bij elkaar behorende ‘helften’ over: God schiep de mens met twee gezichten (de ‘Januskop’) met psalm 139 als bevestiging in ‘voor en achter’ en God zaagde de mens door en maakte aan beide zijden een rug omdat de ‘rib’ (Gen. 2: 22) ook de ‘zijden, de beide kanten’ (Exodus 26: 20) kan betekenen.2 In deze visies van de twee vanuit één, zijn vrouw en man gelijktijdig geschapen: de visie ‘van het gezicht’. Daarnaast geven rabbijnse commentaren ook de visie ‘van de staart’ weer, waarbij de vrouw pas ná de man uit zijn rib geschapen werd. Deze twee mogelijke visies waardoor de bijbelteksten beïnvloed lijken te zijn, blijven een rol spelen, voor mij speciaal bij de joodse filosoof Emmanuël Levinas en bij Karl Barth.
E. Levinas vertaalde de Genesis-tekst wel op verschillende wijzen: in ‘mâle en femelle’ waarbij het gaat om de ge-slachtelijke differentie, en in ‘masculin’ en ‘féminin’ als hij de sociale positie van man en vrouw wilde duiden.

Levinas benadrukt dat door de visie van ‘de twee helften’ (de visie ‘van het gezicht’) man en vrouw niet androgyn zijn als een noodzakelijke aanvulling op elkaar, maar een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen met wederzijdse rela-tionele beïnvloeding , maar geen ‘hulpe’ die bij de man ‘past’, als de deksel op het doosje, maar een zelfstandig te-genover, zoals de Hebreeuwse tekst –ézèr kenègedo– aangeeft (Gen. 2: 18, 20). Juist vrouwen van predikanten die zich nog steeds teveel ‘verlengstuk’ van de predikant voelen kunnen zich bevrijd voelen door deze exegese. Ook zet het geschapen zijn van de vrouw ná de man, de visie ‘van de staart’ volgens Levinas de vrouw niet zonder meer op een onderdanige tweede plaats, maar zegt dat hun seksuele relatie ondergeschikt is aan de gezamenlijke verant-woordelijkheid, ieder met eigen identiteit.3

Bij K. Barth daarentegen vinden we veel meer de visie terug van het ‘na elkaar geschapen zijn’ van Genesis 2: 22, op grond waarvan de vrouw op de tweede plaats gezet wordt en de ‘Unterordnung’ als vanzelfsprekend wordt voorge-steld (KD III,2, 376/8). Daarbij acht Barth zich mede gesteund door Paulus in I Kor. 11: 8, 9 en met gevolgen voor de huwelijksordeningen in Ef. 5, 22-33. Wel verdedigt Barth zich tegen een patriarchale duiding gezien vs. 21: tegenover Christus zijn man en vrouw elkaar onderdanig en vertegenwoordigt de vrouw uiteindelijk allen: de gemeente tegenover Christus (III,2, 378). En nu komt ook het ‘beeld van God’ in het vizier.

Man en vrouw zijn bij Barth als partners beelddrager van God. Niet als eenling is de mens beeld van God, maar zoals God in zichzelf een ‘gegenüber’ heeft met de Zoon als een ‘Ich en Du’, zo is de mens als ‘Ehepaar’ voor alle mense-lijke geslachten beeld van God (III,1, 219). Op deze wijze wordt bij Barth de huwelijksrelatie van ‘der Mann mit seinem Weibe’ (III,1, 228) het beeld van de relatie binnen God Zelf met de Zoon, en van het verbond van God met zijn volk, en van Christus met zijn gemeente. De gemeente vertegenwoordigt de vrouwelijke Unterordnung die staat onder haar Hoofd Jezus Christus zoals de vrouw staat onder de Überordnung van haar man als haar ‘hoofd’. Met deze relationele analogie (‘analogia relationis’) heeft Barth getracht te voorkomen dat ‘naar/in Gods beeld en gelijkenis’ als een ‘zijns-vergelijking’ gelezen zou kunnen worden (‘analogia entis’).4

De gevolgen

Deze wijze van exegese kan echter wel verschillende vragen oproepen.

1. Zijn de maatschappelijke ordeningen van een bepaald tijdperk niet mede-beslissend geweest voor een theologi-sche uitleg zoals Barth ons heeft nagelaten?

2. Heeft God zich in het partnerschap van man en vrouw een ‘Gegenüber’ geschapen als een ‘beeld’, een ‘stempel’ van zichzelf?

1. Barths exegese lijkt een bevestiging van de in zijn tijd heersende maatschappelijke mores over man en vrouw. Waarschijnlijk heeft hij in zijn uitwerking onder invloed gestaan van zijn vriendin Charlotte von Kirschbaum. Zij heeft in ‘Die wirkliche Frau’ (1949), de tot ver in de 20e eeuw gangbare gedachten aangedragen. In dit deel van zijn dogmatiek wordt het gedrag, de maatschappelijke moraal en de ‘ordening’ die gezamenlijk mede de visies van een cultuur bepa-len, ook bepalend voor de uitleg van bijbelteksten waardoor de oude patriarchale cultuur bevestigd bleef. Hiermee werd cultuur religie en religie een voorschrift voor de cultuur, terwijl religie kritisch zou kunnen inbreken in een cultuur die teveel verwerpelijk en primitief gedrag meedraagt en behoudt. Daarbij kan religie zelf worden bijgestuurd door de groeiende wetenschap serieus te nemen en te overwegen.5

Deze invloed van maatschappelijk conservatisme doet mij teveel denken aan de Islam die in veel gevallen de oude cultuur blijft voorschrijven, gekoppeld aan religie en zodoende de eigen cultuur in het zadel tracht te houden. Er is geen verandering mogelijk want de Koran zegt het en de Koran vormt de cultuur. Met als resultaat dat cultuur religie is geworden en men zich op deze wijze steeds kan en wil beroepen op de toegestane godsdienstvrijheid, teneinde de eigen gewoonten en gedragingen te kunnen behouden ook in veranderende samenlevingen. Hoewel Barth zijn wijze van theologiseren niet zonder meer ‘voorschreef’ was hij toch wel zo stellig in zijn KD dat het wel gewerkt heeft als bijbelse voorschriften in een overigens kunstig dogmatisch systeem. Dit kan ons niet geheel vreemd zijn. Ook bij kerkelijk gelovigen en verwanten van de SGP schrijft religie de in cultuur gestolde gewoonten en gedrag voor (televisie, kleding, vrouw niet leidinggevend ) en wordt het gedrag verdedigt vanuit de oude bijbelteksten. De SGP heeft echter, evenals ook vele niet-moslimimmigranten, aanvaard dat in ons land theocratie onmogelijk is en de Grondwet boven religieuze wetten staat, zodat zij inderdaad mogen vertrouwen op de toegestane godsdienstvrijheid.

2. ‘Het beeld van God’ is in de kerkelijke gemeente meestal minder ingewikkeld. Men (zo ook vaak voorgangers) ziet de tekst als een eenvoudige één op één vergelijking. Bijvoeging van psalm 8 versterkt dan het gevoel: het valt nog wel mee met ons zondige mens-zijn, de begrippen ‘zonde en schuld’ kunnen verwijderd, wij zijn bijzondere schepsels, echt de ‘kroon op Gods schepping’ en ‘bijna God’. Een hele geruststelling. De bijbel zegt het.

Hierbij wordt vergeten dat ook de priesterschrijvers van Genesis tijdens de ballingschap zich zouden hoeden voor een identificerende uitleg van God en mens.6 In afwijking van een dergelijke uitleg bracht men met het Hebreeuwse: ‘selem’ en ‘demut’ (beeld en gelijkenis) een principieel verschil aan. In ‘selem’ is het oerbeeld zelf aanwezig, zodat een identificatie van oerbeeld met beeld niet helemaal onmogelijk is en Barth de relatie als veiligheid inbrengt. Met ‘demut’ wordt meer een ‘model’ aangegeven, een gelijkenis, meer een ‘streven naar’, maar geen ‘gelijk zijn aan’. Het ‘model’ geeft een verwachting aan van toekomst.7 Eens zullen ook wij man of vrouw ‘Gods Beeld’ zijn. (Vgl. Kol. 3: 11 als ‘de oude mens vernieuwd wordt…tot het beeld van zijn Schepper, waarbij geen onderscheid is…maar alles en in allen Christus’, die het Beeld Gods is (2 Kor. 4,4))

Bij Barth heeft God door het verbond met de mensheid zijn stempel gedrukt op de partnerrelatie van man en vrouw. Uit deze hoge waardering van man en vrouw als beelddragers in de staat van gehuwden, stamt ook de verbondsthe-ologie die man en vrouw met deze analogie de trouw oplegt in overeenstemming met Gods trouw aan de mensheid. Een huwelijkstrouw tot ‘het einde’ waar ook gelovigen moeite mee hebben.8

Mijn gedachten gaan meer naar een exegese die de meervoudige betekenis van ‘selem’ en ‘demut’9 reeds richt op de Messias als Beeld van de ‘beginne’ met mogelijke identificatie en als christelijk ‘model’ van Gods Aanwezigheid in het mensdom. Niet als een ‘één-voudige’ God die reeds in ons als zijn ‘beelddragers’ te vinden zou zijn als je maar diep genoeg afdaalt in je ziel en lichaam, maar een ‘menslievende’ God die altijd van buitenaf naar mensen toekomt en geïdentificeerd kan worden met de (theologische) goddelijkheid van Christus, terwijl de mensheid de menselijke Jezus als ‘model’ van het toekomstig mens-zijn kan aanvaarden. Eschatologisch zal alle tweevoudigheid: man en vrouw, ‘beeld en gelijkenis’, God en mens voltooid zijn in Eenheid.

Christine Smalbrugge-Hack

1 Plato, Symposion 189d-193, X. de Win, Baarn 1980, 219.
2 Peter Tomson, Midrasj Genesis Rabba 8.1.
3 Uitgewerkt in Christina Hack, Een verrukkelijke zwakte, het vrouwelijke in het denken van Emmanuel Levinas, Kok Agora 1990.
4 Uitgewerkt in Christina Hack, diss. Groter dan ons hart, de verhouding van God en mens bij Karl Barth en E.Levinas, Boekencentrum 1993.
5 Voor mij is godsdienst de geloofsattitude die zich door een gestructureerd instituut hecht aan een gemeenschap, boek en belijdenis en is religie de neerslag van religieuze transcendente gevoelens en ervaringen.
6 N.D. Mettinger, ‘Abbild oder Urbild?’, Zeitschrift für die A.T. Wissenschaft, 1974, 86, 406/7.
7 Zoals Karel Deurloo dan ook vertaalt met: tot Gods beeld, en Barth: in unserem Urbild, nach unserem Vorbild.
8 Christine Smalbrugge-Hack, Scheiding en trouw, IdW.38, nr.12, 361-363.
9 Groter dan ons hart, 108.