Ateek recht gedaan?

logoIdW

ATEEK RECHT GEDAAN?

In het januarinummer (IdW 42/1) schreef At Polhuis het artikel ‘Geweldloze weerbaarheid in het Midden Oosten?’ Het is zijn reactie op het boek van de Palestijnse theoloog Ateek ‘Roep om verzoening. Een Palestijnse christen over vrede en recht’. Met zijn vraagteken duidt Polhuis al aan dat de weg naar verzoening door geweldloze weerbaarheid zoals Ateek die wil discutabel is. Maar het blijkt niet alleen discutabel, het is een gevaarlijk boek: het is ‘een bijdrage in de fatale keten van geweld’, ‘hij gaat gewoon mee in de gebruikelijke oorlogsretoriek’, zijn tactiek is wel anders dan die van Hamas, maar de strategie is dezelfde: ‘de vijand dient verslagen te worden’. In het februarinummer (IdW 42/2) verscheen het vervolgartikel: ‘Het anti-semitisme van Ateek’. Deze titel is zelfs geen vraagteken meer waard.

Vorig jaar schreef ik voor de Protestantse Raad een uitvoerige notitie over de boeken van Ateek, ook over zijn eerdere boek ‘Justice and only Justice. A Palestinian Theology of Liberation’ (1989; afgk. JJ), op basis van een grondige lezing en analyse. Aanleiding vormden de vele aanvallen op Ateek en Sabeel, het instituut waarmee hij verbonden is. Ook Polhuis beroept zich op een grondige lezing. Maar ik vraag mij af of wij niet twee verschillende boeken gelezen hebben.

Polhuis verwijt Ateek ‘oorlogsretoriek’. Maar zelf bedient hij zich daarvan op een centraal punt met zijn onderscheid van strategie en tactiek. Dat zijn termen ontleend aan de krijgsleer. In termen van ‘framing’ om een ander te verstaan lijkt mij dat op zijn minst riskant. De strategie van Ateek noemt hij als gelijk aan die van Hamas. Hamas: dat roept al van alles aan gevoelens op, van terrorisme en antisemitisme. In het handvest van Hamas is sprake van ‘eliminatie van de staat Israel’ en van een samenleving waarin de drie godsdiensten Jodendom, Christendom en Islam samenleven onder de schaduw van de Islam. Door Ateek de Hamas-strategie toe te schrijven – overigens zonder expliciete bewijsteksten – impliceert dat ook een gelijk doel. Nu is het een van de eerste uitgangspunten van geweldloze strategieën dat middelen en doel met elkaar in overeenstemming moeten zijn en dat de weg die gegaan wordt uiteindelijk ook beslissend is voor het te bereiken doel. In die zin kan een geweldloze weg ook niet tot een gewelddadig doel leiden. Ook als wij in termen van verzoening denken bepaalt de weg uiteindelijk het doel. Ook voor Ateek is verzoening een proces, met vrede als doel. Maar hoe die vrede er uit zal zien zal moeten blijken uit wat de verzoening oplevert. Je kunt wel van tevoren je wensen hebben, maar je weet dat dat niet de uitkomst hoeft te zijn.

Over wat hij als doel ziet schrijft Ateek in JJ: ‘Het behoud van Israël als een Joodse staat is belangrijk, niet alleen voor Israëlische Joden, maar voor Joden over de hele wereld. Ik geloof dat wij hun wens moeten honoreren en aanvaarden. In feite zouden, als het zo uitkomt, de Palestijnen het overleven van Israël moeten garanderen door het als een Joodse staat te aanvaarden’. In ‘Roep om verzoening’ is hij minder duidelijk over de erkenning van Israël als Joodse staat omdat hij niet kan overzien wat de consequenties ervan zijn voor de Palestijnen die binnen de staat Israël leven.

Het is wel heel moeilijk om in dit citaat van Ateek een Hamas-strategie te ontdekken. Hetzelfde geldt voor de tien regels voor geweldloze conflictoplossing die Ateek aan Gandhi ontleent en toepast op de eigen situatie. Ook hierin staan uitspraken van Ateek die een heel ander beeld geven dan Polhuis oproept. Zoals zelfkritisch: ‘De Palestijnen hebben geprobeerd de weg van het geweld te bewandelen en hebben niets dan onheil en ellende veroorzaakt’. Of: ‘beide dienen hun uiterste best te doen om een oplossing te vinden waarmee zowel Palestijnse als Israëlische leiders bij hun respectievelijke volken kunnen aankomen’. Is dit ‘Hamas-strategie’ of ‘een fatale bijdrage in de keten van geweld?’ Polhuis mist bij Ateek het zoeken naar waarheid en het proberen te begrijpen wat de tegenstander beweegt. Maar ook daarin gaat Ateek ver: ‘het kritische oog van de ander is nodig om uit te maken wat waar en onwaar is’. Hij overvraagt ook wanneer hij van Ateek verlangt dat die het Zionisme erkent als de enige veilige weg voor Joden. Ateek heeft veel begrip voor de Joodse staat vanuit de Holocaust: ‘Wij moeten het belang en de betekenis van de Holocaust voor de Joden aanvaarden, terwijl wij er op aandringen dat de Joden het belang van de tragedie van Palestina voor de Palestijnen verstaan…Het was de Holocaust, en alleen de Holocaust die de schepping van een tehuis voor de Joden noodzakelijk maakte…De Palestijnen als gastgevers zullen moeten aanvaarden dat ze de Joden het beste deel van Palestina geven (west Palestina)…En met een nieuwe, grootmoedige houding zouden zij tegen de Joden moeten zeggen: wij zullen jullie aanvaarden en het land met jullie delen. Jullie hebben zo lang geleden. Kom, deel met ons het land. Wij zullen als broeders en zusters daarin leven’ (JJ, p.168-170).

Aanvaarding van de Holocaust als aanvaarding of legitimering van de staat is niet hetzelfde als aanvaarding van het Zionisme als ideologie. Voor 1947 steunde de grote meerderheid van de Joden het Zionisme niet of bestreed het. Aan christelijke kant was er vooral onverschilligheid of een bestrijding ervan als een seculiere, socialistische onderneming. Ateek wordt geconfronteerd met een reëel bestaand expansionistisch zionisme, dat vooral de voortzetting is van de Revisionistische variant van Jabotinsky. Die variant is na 1967 een verbond aangegaan met religieuze en nationalistische bewegingen, gesteund door christenzionisten. Die context mogen we er niet buiten laten.

Ateek aanvaardt de twee staten-oplossing, maar houdt als ideaal één democratische staat. Wat het Joodse karakter van die staat zal zijn kan moeilijk vooraf bepaald worden. Daarover is er constant debat en strijd, ook binnen Israel. De werkelijkheid gaat volgens sommige groepen van links tot rechts binnen Israël steeds meer in de richting van één staat, maar dan met onoplosbare problemen wat betreft de democratische rechten van de Palestijnen en het demografische meerderheidsprobleem. Waarom zou Ateek met zijn voorkeur en ideeën aan het gesprek daarover niet mogen deelnemen? Ook binnen het zionisme is er altijd discussie geweest over het karakter van de staat, met onder meer bi-nationale varianten.

Laten we blij zijn dat een kleine christelijke groep waartoe Ateek zich rekent zich inzet voor een christelijke weg van verzoening. We kunnen die als niet realistisch of naïef terzijde schuiven, of vanuit een politiek-ethische analyse gevaarlijk noemen. Dat debat mogen we niet ontlopen. Maar moet politiek realisme het laatste woord hebben, of mogen we ook nog wat hopen en verwachten? Polhuis geeft geen enkele verwijzing naar hoe de onrechtmatige bezetting van de Westbank dan wel met geweldloze middelen bevorderd kan worden. Een boycot van producten uit de bezette gebieden – waarvan hij ten onrechte beweert dat de PKN die ondersteunt – lijkt hij af te keuren. Maar wat dan wel?

Polhuis noemt zijn eerste artikel deel van een politiek debat waarin de beschuldiging van antisemitisme niet thuis hoort. Was zijn artikel maar een politiek debat met argumenten, en zonder het binnensmokkelen van antisemitisme via een verwijzing naar de strategie van Hamas. In het tweede artikel is de ‘framing’ van het debat door het antisemitisme nog sterker. In enkele stappen wordt er geredeneerd naar een ‘klassieke plaatsvervangingstheologie in een nieuw jasje, waarvan we uit ervaring weten wat de laatste stap is’. De hermeneutiek van Ateek, zoals hij die vooral in JJ expliciet maakt, zal ik proberen kort weer te geven. Christus is voor hem het richtsnoer voor de interpretatie van het OT. Hij verdedigt het OT tegenover Arabische christenen en wijst de gebruikelijke allegorese af. Hij ziet in het OT verschillende lijnen, zowel in het omgaan met gerechtigheid als met particulariteit en universaliteit. De lijnen zijn in het OT verweven, maar laten zich naar het NT toe en door het NT steeds duidelijker van elkaar onderscheiden. Het NT dwingt te kiezen tussen verschillende oudtestamentische godsbeelden en omgaan met vormen van nationalisme. Het zou veel ruimte vragen om hier alle nuances van Ateeks opvatting weer te geven. Hij leest het OT vanuit het NT, en gaat vanuit het OT dan weer terug naar het NT. Voor zover er bij Ateek al van vervangingstheologie gesproken zou kunnen worden, is er bij hem nergens sprake van Israëls verwerping of van goddelijke toorn. Het lijkt mij zinnig om in het debat de Holocaust voorlopig alleen met die vorm van vervangingstheologie te verbinden. Voor Ateek is de God van Israël door Christus de God van Israël en van alle volkeren geworden. Waaruit hij afleidt dat Israël en de volken het land zouden mogen delen. Zijn pleidooi voor ‘dezionisering’ van het OT hoor ik vooral als een afwijzing van een lezing vanuit het Zionisme als ideologie. Dat lijkt mij ook voor christenen een terechte vraag en uitdaging.

Polhuis velt naar eigen zeggen een theologisch oordeel over Ateek, met als uitkomst: antisemitisme. Ateek ontleent de titel van zijn boek ‘Justice and only Justice’ aan Deut. 16,20: ‘Zoek het recht en niets dan recht’. Hij grijpt daarbij terug op een Joodse interpretatie: ‘Het woord gerechtigheid klinkt twee maal. Het eerste slaat op Israël, het tweede op de volken’. Polhuis heeft Israël recht willen doen. Dat kunnen we waarderen. Maar hij heeft Ateek onrecht gedaan. Tegen wil en dank ben ik advocaat voor Ateek geworden, die de aanval op hem wel niet zal lezen en kunnen weerleggen. Polhuis heeft zijn oordeel geveld. Ik hoop dat de lezers op zijn minst hun oordeel opschorten.

Hans Schravesande

Dr. J.H. Schravesande is theoloog en actief rond ‘kerk en Israël’