Vrijdagavond

logoIdW

 

VRIJDAGAVOND

Het is een gewone vrijdagavond in de binnenstad van Leiden. Het weekend begint, voor de meesten zit het werk van deze week er op. Het straatbeeld vertoont een zekere slonzigheid, het uitgaansleven zal deze avond later pas goed op gang komen, maar er wordt al geraced met bromfietsen, in de videotheek is het druk en bij de snackbar stillen jonge kerels hun eerste honger. Ik ben te vroeg, veel te vroeg. Mijn maag knort, ik loop een restaurant binnen en vraag of ze iets kleins op de kaart hebben staan. Ik word bevreemd aangekeken, de ober wijst op de gedekte tafels met grote witte servetten, alles is gereserveerd voor de gasten die straks zullen aanschuiven. Ik houd aan de overkant van het plein de Sjoel in de gaten, er brandt nog steeds geen licht. Een beetje stiekem schuif ik toch maar de snackbar in en bestel een croquet, brand natuurlijk mijn mond. Ben ik nu in dubbele overtreding met ongeoorloofd vlees en een gulzigheid die geen juiste voorbereiding is op het ruim een etmaal volstrekte vasten? Ik voel me toch al een beetje vreemd hier rond te lopen op gymschoenen. Dat is het voorschrift voor deze hoogheilige dag van jom kippoer, geen leer, geen gewone schoenen. Je moet van veel, heel veel, zo niet alles afzien.

De chazan staat in de hal samen met zijn zoon die ook zal voorgaan tijdens deze lange dag, vooral morgen zullen ze elkaar afwisselen, en de kleinzoon, die misschien later ook chazan wordt maar nu nog luistert. De vrouwen zitten op het balkon boven, in wat gewonere diensten blijven ze beneden, tegenover de mannen. Vanavond is er grotere deelname, bijna alle plaatsen zijn bezet, er wordt niet gepraat, de sabbath aller sabbathen, de grote dag van het joodse jaar gaat beginnen, een diepe ernstige dag, de menselijke macht en heerschappij wordt aan de voeten van de Goddelijke Troon gelegd, ter onderzoek. Boven de hoofden zweeft de vraag: is dat uw werk, hebt ge als mens uw plicht gedaan, als jood geleefd? Zie uw daden na, toets uw woorden, peil uw gedachten, en kom dan voor de Rechter, maar vergeet niet Hij is tegelijk uw Vader. Laten bukken zult gij uw zielen, zegt Leviticus (16:31) en de traditie schrijft voor één dag plus een uur niet eten, niet drinken, niet wassen, alles achterlaten wat inkeer en geestelijke ontmoeting in de weg zou kunnen staan.

Gedenk ons om te leven, Koning, die het leven wil en schrijf ons in het boek van het leven, ter wille van Uzelf, levende God. Gij zijt te allen tijde machtig, Heer. Gij brengt doden weer tot leven, geweldig om te helpen. Deze hulp strekt zich ook uit over de doden; in de dagen vóór jom kippoer worden hun begraafplaatsen bezocht, zij horen bij de gemeenschap, om te beginnen Abraham, Izaäk en Jakob.

Zo ingrijpend de redding van God is zo totaal is de bede om vergeving, tweeëntwintig maal, langs alle letters van het alfabet, wordt om verzoening, ‘bedekking’ (kafar), gebeden: voor de zonde tegenover U begaan gedwongen of uit vrije wil, voor zonde tegenover U begaan – telkens wordt dat herhaald – in overmoed, uit onwetendheid, door onbezonnen uitingen, in het openbaar of in het geheim, door het plegen van geslachtelijke ontucht, door het misbruik maken van de spraak, bewust en met bedrog, met voorbedachten rade enzovoort tot het einde toe. Jacob Soetendorp zegt in dit verband dat het de spanning is tussen moeten en willen, de spanning tussen de vredeswil van allen en de vernietiging waarop wij ons steeds weer voorbereiden, de spanning tussen onze ontdekkingen van het onbekende en het voor onszelf verbergen van wat wij in ons ontdekt hebben.

Bij sommige onderdelen van de liturgie staat iedereen op, af en toe bidt de chazan en allen met hem in stilte, een enkele keer zijn de gezichten, vaak verborgen in de gebedsmantels, gekeerd naar de heilige ark voorin de synagoge. Op het moment dat wordt gelezen van de Hogepriester uit Leviticus, hoe hij het Allerheiligste binnengaat, één keer per jaar, en daarna voor allen in spanning wachtenden uitroept: Want op deze dag zal Hij u verzoening schenken om u te reinigen; voor de Eeuwige zult gij rein zijn, knielden de Israëlieten, en zo knielen allen in deze jom kippoer-dienst. Maar meteen klinkt: ‘Zó was het eens! En nu…?’, gevolgd door bittere klachten vanwege het leed van de ballingschap sindsdien.

Aan het eind van de hoogheilige dag wordt het Sjema gezegd: Hoor Israël, de Heer is onze God. De Heer is één; afsluitend met een zevenmaal herhaald: de Eeuwige, Híj is God. De sjofar wordt geblazen, één langgerekte toon, en met dat geluid zweeft de dag weg.

Bij de uitgang zegt de secretaris van de Joodse Gemeente me: we hadden dit ook echt nodig. De families gaan nu thuis zoals dat heet ‘aanbijten’, een maaltijd verorberen, niets bijzonders maar wel meer dan anders.

Weer thuis vind ik later die avond in Barth’s Romeinenbrief het woordje hilastèrion (kapporeth), dat bijna altijd vertaald wordt met verzoening maar daar met verzoendeksel, wat het ook is. Het is de plááts, zegt hij er bij, waarboven God zelf troont, de plaats van waaruit God met Mozes spreekt, maar bovenal de plaats waar op Grote Verzoendag de verzoening van het volk met zijn God onder besprenkeling met bloed wordt voltrokken. Juist dat het alleen een plááts is, en niet meer, zij het een speciale plaats, is het punt waarop de vergelijking met Jezus zo uitermate treffend is.

Op de volgende bladzij lees ik: Verzoening geschiedt ook bij Jezus alleen door Gods trouw in zijn bloed, dat wil zeggen in de hel van zijn volkomen solidariteit met alle zonde, alle zwakheid, alle pijn van het vlees, in het geheim van zijn voor ons zuiver negatieve grootheid, in het afdekken en doven van alle lichten (held, profeet, wonderdoener) die menselijkerwijs schijnen en die, omdat en zolang Jezus mens was onder mensen, ook in zijn leven hebben geschenen, in het absoluut aanstootgevende van zijn kruisdood.

Ik stam uit de kerk, niet uit de synagoge, hoewel, Paulus, Petrus en Johannes stamden uit de synagoge. Het is een Gods wonder als Jezus vertrouwen vindt, dat vertrouwen is weer een gave van God. Had ik het nodig? Ik ben van de dood gered, toen, daar.

Lowik Schoch