Tussen Atlantic en Pacific
Tussen Atlantic en Pacific
Om een kleinkind in de armen te nemen, pas geboren in een westelijke staat van de USA, moet je over het water. Het eigen vliegtuig kun je volgen op een televisieschermpje in zijn tocht over de Noordzee, Zuid Engeland en Ierland en daana de eindeloze oceaan. Lezen is de beste tijdspassering. Dit maal in het boek “Amerikanen zijn niet gek” van Charles Groenhuyzen. Al weer de negende druk. Het verrassende van dit boek is dat je na een bladzij of tien tot de conclusie komt dat de Amerikanen wél gek zijn en dat die conclusie tot en met de laatste bladzij stand houdt. Of heb ik het niet goed begrepen?
Na een overstap in Cincinnati en Salt Lake City is de ontvangst in het universteitsstadje Bozeman ontroerend, warm en hartelijk. De Amerikaanse familie gedraagt zich als oude vrienden. Het kindje werd geboren in het ziekenhuis, vroedvrouwen en -mannen kennen ze in Amerika niet en een natuulijke bevalling moet je bevechten. Als je niet verzekerd bent ben je aangewezen op behulpzame buren, een bevalling kost al gauw tienduizend dollar. En veertig procent van de Amerikanen is onverzekerd!
We hebben al snel door dat het beter is niet over politiek te beginnen, want dat de zaken daar thuis wel eens anders kunnen liggen dan wij vanuit Nederland denken. Trouwens, de oogst van het boek van Groenhuyzen is dat je beter kunt rondkijken en afwachten voordat je een oordeel velt. De Amerikaanse grootvader vertelt dat hij het huis waarin wij te gast zijn met eigen handen heeft gebouwd, het is al zijn tweede zelfgebouwde huis, het ligt op een heuvel, hij was een van de eersten, nu is er nog één plek onbebouwd.
Een wijkje vol pioniers.
Op zondag worden we meegenomen via Churchill en Amsterdam, naar een plaatsje in de buurt, Manhattan, tientallen dorpen in de USA heten zo. Het witgeschilderde houten kerkgebouw van de Christian Reformed Church blinkt in de ochtendzon. Het is vacantietijd, maar de kerk is zeer gevuld. Je kunt niet zo maar gaan zitten, je wacht tot je wordt opgehaald. Een keurige jongen van een jaar of zestien brengt je naar je plaats. Hele gezinnen schuiven in de banken, ouders met wel vier, vijf kinderen, allemaal blond. De voorganger is Ds Jack Huttinga, zoals in het liedje “Twee meter lang, twee meter dik..” Het orgel wordt krachtig bespeeld, maar dat blijkt deze morgen alleen een preludete zijn, de liederen worden begeleid door vleugel en keybord, terwijl drie snoezige zangeresjes voor drie microfoons plaats nemen: het is een jeugddienst! De preek is stevig en lang: we moeten voor Jezus kiezen zoals Jozua voor Mozes. Met die keus kun je niet vroeg genoeg zijn in je leven, want drugs en sex dreigen van alle kanten. De gemeente is een sterk bolwerk, wij staan met z’n allen om jullie heen. Het slotlied vat de hele dienst samen: How deep the Father’s love for us, how vast beyond all measure that He should give His only Son to make a wretch His treasure. Natuurlijk praten we even na, van dichtbij is Jack helemaal een rots in de branding. In de jaren dertig verdween het Hollands in de kerkdiensten, maar de achternamen bleven, we komen op het gebedslijstje op het liturgieblad tegen: Visser, Sinnema, Dijkstra, Terpstra, Venema, Blanksma en Braaksma.
Allemaal families die in het begin van de twintigste eeuw door een predikant uit Montana zijn overgehaald te emigreren: eindelijk zelfstandig boer zijn, niet meer onder de knoet van de hereboeren in Friesland en Groningen, die onderling trouwden en het land bezet hielden, ook weg uit de Hervormde kerk met zijn kerkvoogdij en diaconie! Er is als echte pioniers geploeterd die eerste decennia, vooral voor goede drainage, maar nu lopen de zwart-witte koeien in het sappige gras, wel op weiden die af en toe sterk hellen en soms onderbroken worden door rotspartijen. En wat een knotsen van boerderijen! God zegene de greep was toen het devies, en dat is rijkelijk in vervullinggegaan. Dat zie je. In de kerk wordt een gebed gevraagd voor vier kleinzonen in Irak en Afghanistan en voor een broer die met een Blackhawk helicoptersquadron in Kuweit zit.
God zegene ook die greep.
Vanuit Montana is het niet zo ver naar San Francisco, waar een nicht en haar Amerikaanse man en een neef en zijn Amerikaanse vrouw wonen. Je ziet vanuit het vliegtuig al de Pacific. Er zijn Jappanners en Chinezen aan boord die hier overstappen naar de andere kant van deze oceaan.Ja, de wereld is rond. Het duurt drie uur van het vliegveld naar het huis van mijn nicht, eerst met de ondergrondse onder de baai van San Francisco door, dan verder bovengronds en tenslotte nog een lange autorit; als je dan in de buitenwijken belandt, ben je langs zeeën van huizen en huisjes gegaan, bewoond door minder rijken en armen, je kijkt vanuit de tramtrein in hun straten en op hun fabriekjes en opslagplaatsen, tegen smerige gevels en naar kerktorens. Overal kerken, grote en kleine, de allerkleinste zie je niet, daar komen mensen samen in een lokaal of in een garage. Mijn nicht heeft een rijke buurman, net die dag wordt en zwembad aangelegd, in de tuin weliswaar maar toch drie en een halve meter diep. Er ligt een kolossale berg grond voor de voordeur die ‘s avonds al weer opgeruimd is. Want een nachtje laten liggen is er niet bij, er wordt gewerkt, overal is moordende concurentie, ook bij zwembadplaatsers. Binnen een week is alles klaar. Na een frisse duik voel je je een ander mens in het Californisch klimaat, daar heb je geen kerk en geen doop voor nodig.Een volgende dag rondleiding door ‘de mooiste stad van de USA’, de busdriver en de guide zijn een en dezelfde showman, hij praat, het is echt waar, ruim drie uur ononderbroken, zingt tlevisiereclamespotjes na, heeft grappen over politici van de stad, doet met zijn stuur de hele bus zwalken om ons de baai met storm te laten voelen, brengt ons hoog op een berg zodat we evenals de 227 hoge bruggetorens van de Golden Gate Bridge in de mist zijn beland. Op deze berg, in deze wolk geen gesprek van Aangezicht tot aangezicht, maar een geduldig wachten tot het optrekt en we de Vooruitgang kunnen aanschouwen, het financieel centrum met zijn wolkenkrabbers, de brede lanen en overdadige tuinen en de havens, waarmee het allemaal begonnen is. Ieder jaar, begin oktober, wordt de vissersvloot gezegend; oude vrachtzeilschepen die alle stormen hebben doorstaan liggen bij Pier 39 afgemeerd. Ze ruiken nog naar teer, zout en het zweet van de bemanning.
Ten Noorden van de stad woont mijn neef te midden van de wijngaarden in een Bourgondische atmosfeer. Ik bekijk met hem een biodynamische winery. Bij de ingang worden de bezoekers begroet met een bijna levensgrote foto van de eigenaar: een familieclan, drie generaties met smile. Verrukkelijke wijn, in de vrucht gekomen zonder een drupje vergif op de bladeren, zo natuurlijk moet God het bedoeld hebben.
Bij mijn neef thuis zie ik de twee schilderijen van mijn betovergootouders, geportretteerd in het begin van de negentiende eeuw, mijn betovergrootvader was met zijn Zwitsers regiment in dienst van het Koninkrijk der Nederlanden. Vanuit het hoge huis in de bergen kijken ze nu uit over de Pacific. waar je door vererving al niet terecht kunt komen!
Van coast to coast, van San Francisco naar New York in krap zes uur. Tijdens de vlucht opnieuw in een boek gelezen, “1776” van David McCullough, winner of the Pulitzer Prize. “In this stirring book David tells the intensely story of those who marched with General Washington in the year of the Declaration of Independence.” Het is een dubbeltje op zijn kant geweest of de Amerikanen hadden het niet van de Engelsen gewonnen en je vraagt je af hoe dan de pioniersgeest op dit continent in Angel-Saksische bedding zich had ontwikkeld Een verre tante ontvangt ons in haar buitenhuis op Long Island, de bungalow, gebouwd in de vijftiger jaren, de eet-zit kamer met de spichtige stoeltjes, de keuken, de badkamer zoals toen en vogue was, blijkbaar aan beide kanten van de Atlantic, want ik herken alles, toen modern, nu dierbaar.
Mijn tante is van Pruisische afkomst, familie van Marion Dainhoff, werkte met haar samen vlak na de oorlog in Hamburg, in de tijd dat daar Die Zeit werd opgericht. Ze emigreerde naar Amerika, trouwde een schrijver-journalist. Zijn werkhuisje staat nog in de tuin, vanuit een raam keek hij uit over een binnenbaai van deoceaan. De gesprekken gaan nu wel over politiek. Fel anti-Bush is ze, van meet af aan, leest dus The New Yorker en The New York Times. Cartoons en koppen liegen er al niet om. Sociale Democratie, een schaars artikel, toch ook in het kamp der Democraten. Het voorstel tot hervorming van de gezondheidszorg van Hillary Clinton sneuvelde destijds jammerlijk, te duur. Het is alsof alles om geld draait Was dat vroeger minder? Ja, zegt mijn tante. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen hier voornamelijk intellectuelen en kunstenaars wonen, een eindje buiten New York. Een zoon van haar toenmalige buurman trouwde met Niki de Saint Phalleen het atelier van Willem de Kooning ligt even verder op. Het buurhuis is allang geen bungalow meer, maar een pronkkasteel, met vijf zuilen voor de deur. Het is voor vijftig millioen dollar te koop gezet, iedereen in de buurt zei: Frank, you are crazy, maar zijn anwoord was: We’ll see en hij verkocht het voor vijfenveertig millioen! De sfeer is weg, je kunt niet meer bij elkaar naar binnenlopen, er gaan eerst allerlei toeters en bellen af, bovendien heb je ook niets meer te zoeken daar, ze zjn vaak niet eens thuis, het huis is een verkoopobject. Ondertussen, wat is het hier nog mooi. Op de onverharde oprijlaan ligt in de bocht een verse zandhoop, dat is de uitloop van het vossehol; de Amerikaanse roodborstjes, ook een stuk groter en feller gekleurd dan bij ons, zijn bijna tam. In de border staan een paar stinkende planten zodat de roedel reeën die de tuin frequenteert niet aan de mooie bloemen snoept. Ik loop nog een tick (teek) op.Laatste avond, diner buiten, de kurk knalt, we praten tot diep in de nacht. De volgende dag heeft mijn tante in New York de tweewekelijkse onmoeting met de oude dames club, vijfendertig in getal. Één van hen is een Republikeinse, maar met humor. ‘s Nachts droom ik dat ik bulldozers hoor, ze komen het vijftiger jaren huis met de grond gelijk maken, de geest vn mijn tante zweeft als een mistdeken over de baai. ‘s Morgens zoen ik haar hartstochtelijk À Dieu!
Wie niet werkt zal ook niet eten. Dat zit in onze handbagage. Samen met de pretentie van de macht.
S.L.Schoch