Waar railsen zijn kan worden gereden

logo-idW-oud

 

WAAR RAILSEN ZIJN KAN WORDEN GEREDEN

“Mensen zoals jij en ik” was in de periode 1981 tot en met 1985 een van de meest succesvolle series op de Nederlandse televisie. De tweeëndertig korte verhalen van Herbert Reinecker, ook de schrijver van de Duitse krimi Derrick, werden indertijd door de Avro uitgezonden. Met Kees Brusse telkens in de hoofdrol, als taxichauffeur, trambestuurder, directeur van een groot bedrijf enz. Zijn natuurlijke manier van acteren en zijn timing spreken direct aan. Alle verhalen zijn, zoals dat heet, uit het leven gegrepen en vallen op door hun positieve lading ën goede afloop. Ook in het verhaal “De laatste tram”, nr 17 van deel I van de dubbele DVD, heeft niet alleen een goed einde, maar ook een verrassende zin tot slot.

Het is donker, het is nacht. De tram van lijn 6 van de Rotterdamsche Electrische Tram (RET) is aan het eindpunt in Spangen en zal omdraaien richting remise. Maar de trambestuurder ontdekt dat er nog iemand is die niet uitstapt. Als hij gaat kijken blijkt het een jonge vrouw te zijn ,diep in slaap. Wakker gemaakt zegt ze dat ze eigenlijk uit had moeten stappen bij de Kastanjelsingel. Ja, maar daar kom ik nu niet meer langs, zegt de trambestuurder, wij gaan naar de remise. Maar wat doe je hier zo laat? Ik werk op het Telegraafkantoor en had avonddienst. We moeten maar een taxi gaan bellen, zegt hij, zie je ergens een telefooncel? Nergens te zien. Nou, stap dan maar weer in. Al rijdend, zij staat helemaal voorin naast de bestuurder, wordt er gezellig heen en weer gepraat, tenminste zij enigszins verlegen in het begin. Dan stopt hij bij een broodjeszaak, die net gaat sluiten. Heb je al iets gegeten vanavond? Nee, zegt ze. De eigenaar wordt omgepraat en schuift het rolluik weer open. Er worden twee kroketten besteld en ook maar wat fris. Ik duik na de nachtdienst thuis meteen de ijskast in, zegt hij en vraagt: woon jij nog thuis? Nee, op een gemeubileerde kamer. Twee eenzame zielen. Verder pratend en etend uit een zakje rijden ze een telefooncel voorbij. Hij stopt en loopt naar de andere kant van de tram en rijdt langzaam achteruit; maar ze blijken geen van beiden een kwartje te hebben. Als een reddende engel loopt er op straat een oude rozenverkoopster, vermoeid. De trambestuurder koopt van haar drie rozen om aan kleingeld te komen; heel blij is ze dat ze er nog een paar kwijt raakt. Met het kwartje als wisselgeld gaat de jonge vrouw bellen, maar de telefooncel blijkt kapot. Mag ik nog een eindje mee rijden, vraagt de rozenvrouw, alle drie stappen in en zij valt onmiddellijk in slaap. Maar de twee voorin staan weer naast elkaar. Ik breng je wel naar huis, als ik de route van lijn 5 neem zijn we er zo, hoewel ik weet het natuurlijk niet precies, ik kom daar nooit. De bestuurder laat de tram stoppen, stapt uit en met een ijzeren staaf zet hij de wissel om. Hij rijdt een onbekend traject binnen en zegt: waar railsen zijn kan worden gereden. Midden op de Schiekade komt een collega hem tegemoet, ze stoppen naast elkaar en draaien de raampjes open. Wat doe jij hier, vraagt lijn 5. Nou eh, ik maak even een ommetje met een paar mensen. Lijn 5 schudt heftig zijn hoofd en zegt dat dit helemaal niet kan, echt niet, en rijdt hevig verstoord verder. Als dat maar goed afloopt met zo’n dienstklopper.. Onze trambestuurder wil net wegrijden of daar komt een hele klus joelende mensen aanhollen die blij zijn nog een tram te treffen: een gezelschap dat elkaar door en door kent en een dolle avond heeft gehad. Ze vragen niet eens waar de reis naar toe gaat en betalen ook niet, ze gaan gierend zitten. Het wordt dus al aardig vol en lawaaiig in de tram, de rozenverkooppster slaapt weer als een roos, de armen zijn leeg want iedereen heeft van haar nog een roos gekocht. De trambestuurder en de vrouw kijken elkaar glunderend aan: wat een gevoel van vrijheid een andere route te rijden. Maar daar is nog een andere groep. Alleen mannen met koffers of wat er op lijkt, ook die vliegen naar binnen. De tram rijdt door de nachtelijke straten als een vrolijke serie etalageruiten, behalve de rozenvrouw die haar eigen droom heeft, staat iedereen, er wordt zelfs gedanst, want de mannen hebben hun koffers uitgepakt en blijken samen een bandje te vormen dat dixieland speelt. Zou iedereen nog weten waar ze heen gaan? Deze verrukkelijke tocht moet ergens eindigen zoals alles eens eindigt; Remise staat er voorop de tram, maar wie denkt daar aan, het is deze nacht een en al verrassing, een omweg als toegift, een zalig gestolen uur. Plotseling verschijnt de politie, een witte grote wagen komt hen inhalen en gaat even verderop dwars op de rails staan, ijselijk, het spel is uit. Op naar de remise, de remise als een fuik. Hier eindigt de rit. Er staan collega’s opgesteld rond de chef van de remise, met naast hem de collega van lijn 5. Hun gezichten staan niet collegiaal, de chef is wit heet. Ik eis een verklaring. Onze trambestuurder zwijgt. Opnieuw: ik eis een verklaring. En dan volgt de slotzin: Altijd en eeuwig hetzelfde.

Naschrift. Aan zo’n klein kunstwerk moet je niets toevoegen, ook niets op willen toepassen. Alleen een zin van Barth te citeren is hier wellicht op zijn plaats: “[…] das wäre kein wahres Kunstwerk, das nicht von der Freude erzeugt, aus dem Schmerz geboren wäre. Warum ist dem so und muss dem so sein? Offenbar darum, weil gerade die Kinder Gottes wissen, dass noch nicht erschienen ist, was sie sein werden, weil gerade sie mit der seufzenden Kreatur Leid tragen um die Gegenwart, in der die Zukunft eben doch nur als Zukunft gegenwärtig ist, deren Vergänlichkeit gerade sie, indem sie sie freudig – um der gegenwärtigen Zukunft willen freudig – bejahen, nicht übersehen und vergessen können.”

S.L.Schoch