Door het middenpad
DOOR HET MIDDENPAD
In deze stadskerk is er veel volk. Dat is altijd zo, elke zondag stromen de mensen binnen, van heinde en ver. De liturgie is ook sinds heugenis dezelfde, dat geeft kerkgangers houvast. Maar een tijdje geleden is er iets veranderd. Men was gewend dat de predikant binnenkwam door een deurtje vlakbij de preekstoel, in een paar stappen stond hij of zij vooraan in het koor; nu schrijdt de voorganger vanuit de achterste bank door het middenpad naar voren om, bij de eerste bank met de rug naar de gemeente, te zingen: Onze hulp. Zondag jongstleden was er iets bijzonders. Achterin zaten twee jonge vrouwen, de ene in toga, de andere in gown (zoals Engelse leraren die dragen). Er werd door hen gegiebeld als waren ze dikke vriendinnen. De een was gastpredikant die morgen, de ander vicaris in deze gemeente. Het liep tegen tienen. De organist begroette iedereen met vrolijk subliem spel, de laatste kerkgangers glipten naar binnen. Toen brak het moment aan dat de twee in het zwart gestoken dames de bank uitkwamen en in gelijke tred hun tocht naar voren inzetten. Daar gingen ze, als Mozes en Aäron, klein van stuk maar onverschrokken. Wie zouden ze aantreffen, daar helemaal vooraan? Wij kerkgangers hielden het op God. Maar het bleek Goliath. In het kinderverhaal van de vicaris kwam hij al ter sprake, de kinderen wisten er ook van, alleen dat een herder vrij in de velden loopt met zijn kudde was nieuw voor hen, want schapen worden geassocieerd met de kinderboerderij. De spring-in-het-veld tegenover die torenhoge man, eigenlijk geen mens meer. Laat David maar David zijn. De reus eindigde zijn leven met zijn neus in het rode kleed dat daar op het koor ligt en dat heel Nederland nu kent door de prinsessedoop. De kinderen huppelden naar hun kindernevendienst vastbesloten om nog te zingen van David. Nu de predikant, zij las voor uit een eigen werkvertaling en doorbrak zodoende de patstelling tussen NBV en Naardense Bijbel. Ons werd uit de doeken gedaan wat wij nog niet kenden of weer vergeten waren als het verhaal gaat over de kampvechter en de herder. Wij schaarden ons rond David, maar in de preek bleek onze representant Goliath, deze pseudo-god, opgestapelde macht, en als gemeente waren we nog het best te vergelijken met Saul’s lamgeslagen leger. Want wie waagt zich in dat dal, in die hel, om de dood te verslaan? “U verwacht misschien dat de preek nu zou eindigen met de opdracht: wees zelf een David in deze wereld. En ik hoop inderdaad dat u en ik af en toe iets van een David kunnen zijn. Maar in de kerk gaat het er vooral om dat wij zo’n herder hébben.” Dan is er ook alles te verwachten. Het slotlied was: ‘Nu zullen angst en pijn en toorn ons nooit meer schaden. God wil, in zijn genade, dat wij zijn kindren zijn.’ De namen van de twee, buiten de kerk opgegroeide, vrouwen die vrolijk het pad der midden-orthodoxie bewandelden, mogen hier klinken: Mirjam Elbers en Jessa van der Vaart.
S.L.Schoch