Wenen in Brussel

logo-idW-oud

 

Wenen in Brussel

Oostenrijk is dit halfjaar voorzitter van de Europese Gemeenschap; in het kader waarvan in het Paleis voor Schone Kunsten (Bozar – Beaux Arts) in Brussel een tentoonstelling wordt gehouden over de Wiener Werkstätte en over het Stoclet Huis in Brussel zelf. De titel van de tentoonstelling is “Het verlangen naar schoonheid”. Vanuit het Centraal Station is het slechts een ruim kwartier de heuvel op, Mont des arts, naar het Koningsplein, en dan niet naar het Museum, maar links af naar het Paleis voor Schone Kunsten, een gebouw van Victor Horta, de Belgische architect die geldt als een van de baanbrekers van de Art nouveau, maar die hier een neoclassisistisch gebouw neerzette.

“Schoonheid, overal en voor iedereen” is de ondertitel van de tentoonstelling. Meer dan duizend voorwerpen uit het MAK (Österreichisches Museum für angewandte Kuns) en tal van internationale verzamelingen roepen samen de utopie op van de Wiener Werkstätte, het Weense atelier van kunstenaars en handwerkers.Vandaag de dag probeert het design zo goed en zo kwaad als het gaat de taaie industriële productie te verdoezelen. Een eeuw geleden lagen de ambities heel wat hoger: men wilde de schone en de decoratieve kunsten met elkaar verzoenen, een allesomvattende wereld van schoonheid scheppen, waar schoonheid hand in hand ging ging met industrie en moderniteit. Uit deze gedachte, dit ideaal, kwam de Wiener Werkstätte (WW) voort.

Maar, zoals bij elke vernieuwing komt de WW niet zomaar uit de lucht vallen. Er groeit aan het eind van de 19e eeuw een breed verzet tegen de pompeuze vormgeving van het voornamelijk adellijk interieur, dat geen enkel nut had, alleen maar esthetisch wilde zijn. De slaapkamer van Keizerin Elisabeth van Oostenrijk bijvoorbeeld, in de tweede helft van de 19e eeuw, laat Elisabeth slapen in een bed met boven haar hoofd een dreigende dubbele adelaar gekroond met een gouden baldakijn; aan het hoofdeinde zit een gebeeldhouwde man met in zijn hand een erepalm die meer dan twee meter omhoogsteekt; overal bladgoud, de rest van de kamer navenant. Het lijkt me dat Elisabeth geen oog dicht deed, je mocht eigenlijk helemaal niet weten dat de keizerin een lichaam had!

In 1896 werd in Wenen een expositie gehouden gewijd aan het Weens congres van 1814. en het ‘keizerlijk’ leven bloeide weer op, het was een retrospectief, een oriëntatie op het esthetisisme. Niet op het ethisisme, er wordt geen schoon schip gemaakt, integendeel, alles wat nieuw was moest mooi zijn, het ging om de vorm en Wenen was daarvan de materie. Een jaar later, in 1897, werd aan een tafeltje in café Griensteidl de Sezession (afscheiding) geboren, met vijftig stichters maar liefst, Gustave Klimt, de schilder, werd voorzitter. De revolutie was begonnen, men wilde een andere stijl: soepele en vloeiende lijnen in planten- en bloemenmotieven, geen ‘pompe’ meer. Er werd naar Engeland en Schotland gekeken, naar de toegepaste kunst van de Glasgow School van Charles Rennie Mackintosh.In 1893 zei William Morris in Londen al: “Ik wil geen kunst voor enkelen noch onderwijs voor enkelen, noch vrijheid voor enkelen.” Maar ook deze revolutie at haar eigen kinderen op, de Sécession werd snel ingehaald: rationaliteit en nuttigheid komen in de vaandels te staan en in 1903 werd, weer aan een café-tafeltje, de Wiener Werkstätte geboren met als voorman Otto Wagner, de architect.

Wat geheel nieuw is voor die tijd is dat de kunst eenvoudig en practisch moet zijn. Het is geen renaissance, maar een naissance: er komt een band tussen vorm en bedoeling, een functionele noodzakelijkheid, geen stylistische maskerades meer. Het gekunstelde moet worden doorbroken door eerlijkheid. Daarbij speelt de vraag wat kunst egenlijk is en het antwoord luidt: kunst is het leven en het leven is de kunst. Het gekunstelde moet worden doorbroken, eerlijkheid is alleen bereikbaar door functionaliteit.

Men gaat spreken van het ‘Gesamtkunstwerk’, het lijkt een toverwoord, maar het brengt velen werkelijk in beweging, kunstenaar en artisan (handwerksman/vrouw) samen. De toegepaste kunst moet op hetzelfde niveau geplaatst kunnen worden als de ‘nobele’ kunsten. Bijna dertig jaar zal het begrip Gesamtkunsterk in de WW domineren, want daarin werken allen samen. Vooral bij het scheppen van een huis, een paleis, en de omringende tuin of het park, het interieur en het exterieur, wordt het koninkrijk van het individuele leven uitgebeeld. In één grote greep wordt alles op elkaar afgestemd: meubels, tafelgerei, glaswerk, de vestibule, trappenhuis, tuin, lampen, theeservies, japonnen, bijoux, enz, enz.

Op de tentoonstelling is ruime aandacht gegeven aan het Soclet Paleis aan de Avenue de Tervueren in Brussel zelf. Het ontwerp is van Josef Hoffman, in 1905, en het is gereed gekomen in 1911. Het gaf de WW als het ware vleugels: een stukje wereld waar men eindelijk, eindelijk dichtbij zijn idealen was gekomen en men zich mooier voelde. Toch is dit schitterend woonhuis tegelijk het bewijs dat de WW het gewone volk niet wist te bereiken en alleen ingang vindt bij de rijke gegoede stand. Maar ook dat gaat niet zonden moeilijkheden. Otto Wagner ontmoet harde tegenstand: de Weense vatsigheid en traagheid, de neiging om grote personen uit het verleden te eren en de onaantastbaarheid van het ‘pure’ ideaal. Thomas Mann zegt in zijn novelle Wälsungenblut (1905): “Het decor van het leven was zo overvloedig dat er bijna geen plaats meer overbleef voor het leven zelf.” Met grote doorzetting worden een aantal grote projecten gerealiseerd, zoals de Postspaarkas in Wenen van Otto Wagner, het Sanatorium in Purkersdorf bij Wenen, het Cabaret Fledermaus, de Villa Skywas-Primavesi en Maison Sonja Knips, alle vier van Josef Hoffmann.

De WW vond haar eigen stijl, een stijl opgebouwd uit strenge geometrische vormen als vierkant, rechthoek en cirkel; men liet zich ook inspireren door de Japanse kunst, zoals trouwens ook Van Gogh dat liet doen. In meubels en japonnen vindt men motieven, onversierd en rechtlijnig, die aanspraak maakten op een nieuwe spiritualiteit: bevrijding van het banale naturalisme en eclectisisme, het laatste een soort stijlloosheid, die geen keuze maakt en geen vernieuwing brengt. Ornamentiek ontbreekt in de WW, het voorwerp komt direct op je af. Dat is ook de glans van de bijna duizend gebruiksvoorwerpen die te zien zijn op de Brusselse tentoonstelling. Zeer vele met de hand gemaakt, vaak ongesigneerd. De WW schroomde niet de machine in te schakelen, die werd gezien als een gereedschap voor de ontwerper. Geen praal dus, maar wat een pracht: al die dingen die met grote liefde en kundigheid werden gemaakt in de ateliers van de WW. Het bleef trouwens enkelvoud: Werkstätte, er werd centraal gedacht en in verschillende werkplaatsen gearbeid.

Om één van de kunstenaars en tegelijk handwerkers te noemen: Maria Strauss-Likarz (1893-1971). Zij was een zeer begaafde leerling van Hoffmann, en nam ook deel aan alle belangrijke tentoonstellingen van de WW. Zij bekwaamde zich in ceramiek, émaille, textiel, glas, hout, koper, papier. Toch moeten hier nog bij: Koloman Moser, die het meest durfde, waar hij kwam moest er worden vernieuwd, en ook Dagobert Peche die directeur was van het WW-filiaal in Zürich en zich naast vele vaardigheden ook bekwaamde in decors en theatercostuums.

De producten van de WW werden in het buitenland vooral bekend door het Wiener Sezession-tijdschrift Ver Sacrum (heilige lente, maar ook de ‘eerstelingen’die aan de goden werden geofferd). Functionele stromingen als de Nieuwe Zakelijkheid en De Stijl zijn sterk door de WW beïnvloed. Mijn ouders kochten in de jaren dertig meubels bij Bas van Pelt in Den Haag, ze zouden in het atelier van de WW gemaakt kunnen zijn.

Misschien mogen we de vraag stellen of de idealen van de WW na de tweede wereldoorlog wel zijn doorgedrongen tot alle lagen van de bevolking, als we denken aan de Pastoe-meubelen, aan Lundia, aan Tomado en hedentendage aan wat Ikea aanbiedt, alles in een heldere en functionele stijl, die aanslaat en dat niet alleen door de lage prijzen.

Op de tentoonstelling is alles te zien wat je in huis tegenkomt, van theeservies tot stoelen, van glaswerk tot vazen, van japonnen tot prullebakken; die laatsten zijn heel apart: vierkant of rond, geverfd ijzer opengmaakt door kleine carrée’s.

Het is jammer dat de belichting in de tentoonstelling soms te wensen overlaat, maar de geheimzinnigheid van de voorwerpen neemt dan toe en dat is ook weer een ontdekking.

Een uitvoerige informatie-film over het Soclet Huis is een welkome aanvulling.

“Het verlangen naar schoonheid” (Le désir de la beauté) is geopend dinsdag tot zondag van 10 – 18 en op donderdagavond tot 21 uur; en loopt tot en met zondag 28 mei.

S.L.Schoch