Kampeert God in Frankrijk?
KAMPEERT GOD IN FRANKRIJK?
Het koninkrijk lijkt niet op een camping, al helemaal niet op een camping met Nederlandse leiding en met ‘animations’, eerder op zomaar een veldje waar niemand de wacht houdt, waar de stilte ’s nachts tastbaar is en je de sterren kunt aanraken. Welke dag is het ook al weer, elke vroege morgen een schaduwspel van boomblaadjes op het tentdoek, elke avond het geruststellend strijklicht, ook deze dag was zeer goed. Altijd buiten, samen met de dieren, grote en kleine, ze springen op de bladzijden van het boek op schoot, een insect valt uit de lucht net op woorden die er alles toedoen. Een heel mierenvolk trekt dwars over het terrein in grote spoed, het zal wel, maar komen twee uur later terug honderden larven met zich meedragend, van hot naar her dus. Maar wij hebben ons gesetteld, gaan hier niet meer weg, nooit meer, dit is een goddelijk terreintje, een terras op een heuvel, met golvend groen zover het oog reikt en heel in de verte bergen waarachter nog een bergrug. In de diepte loopt een rivier die je niet ziet, ook groen, omzoomd door weiden met koeien erin. ’s Avonds maken de koeien een wandelingetje langs de rivier, we zagen ze vanaf de overkant, een hele rij Franse koeien, bruin, passend in het landschap, rustig stroomopwaarts kuierend.
Een ommetje voor het slapengaan door de wijnvelden is een moment van conversatie, hoe diep gaat de wortel van een wijnstok en wanneer krijg je witte en wanneer rode wijn. In het plaatselijk krantje staat dat een wijngebied hier in de buurt met driehonderdvijftig hectare meer dan anderhalf millioen flessen opbrengt, gemiddelde prijs elf euro, voor een fractie daarvan vloeit heerlijke wijn in kleine aluminium bekertjes, de tel raken we kwijt, gedachten over wijnstok en ranken mogen even wachten. Hoewel, morgen bestaat de kerk in Laives duizend jaar, tegenwoordig ‘véritable phare’ voor de hele streek, ’s nachts rondom verlicht, hoog op een heuvel, een oude plek voor de goden van de Druïden. Volle kerk met koor uit het dorp beneden, aangevuurd door een vrolijke ‘hervormde’ mevrouw, die ook van dichtbij bij het drinken van de vin d’honneur na afloop ‘drôlement (vet gaaf) gentile’ blijkt. Deze twee Franse woorden komen op elke bladzij wel een paar keer voor in de boekjes van Petit Nicolas van Sempé / Goscinny, duo tekenaar en schrijver. Een jongtje van een jaar of zeven, enig kind, maakt heel wat mee thuis, maar vooral in de klas op school. ‘À partir de 9 ans’ staat er op de kaft, maar je begrijpt het pas als je dertig bent, of nooit. Petit Nicolas is van vacantie thuis gekomen drollement brulé, maar het buurmeisje is nog niet gearriveerd. Nicolas wil coûte que coûte zijn bruine teint behouden, ligt zelfs bij regen buiten in de tuin, en als hij haar eindelijk ziet: ‘Et moi, je suis devenu tout rouge.’
Een rode gloed bevindt zich als verrassing ook op het grote plein voor de Saint-Jean-Baptiste, de kathedraal van Lyon, een diep en zwaar klokgelui hangt al in de lucht, maar geconfronteerd met een dubbele rij van wel twee honderd priesters gestoken weliswaar in het wit, maar met felrode sjerp versierd, doet een protestant de pas inhouden. Vlug naar binnen, een en al Roomse opwinding en gezelligheid. Van rechts komen enkele Maltheser ridders in militaire frac, ik had zulke exemplaren niet eerder levend gezien, direct gevolgd door de aartsbisschop zelf, een intellectueel die van wanten weet, en daarachter de hele sliert die buiten stond. Ik blijf op de laatste rij staan, de aartsbisschop zit nog hoger, ik knik hem toe maar hij ziet alleen de mensenzee in het schip. Er worden drie priesters gewijd, blijkbaar zo’n bijzonderheid dat heel Groot-Lyon is opgetrommeld. De buitenlucht trekt, op het plein worden ijsjes verkocht en kwetteren kinderen. Om de hoek is een groot museum waaraan tien jaar is gerestaureerd, kosten dertig millioen euro, net open, het zestiende eeuwse gebouw is op zich al opzienbarend, vijf verdiepingen hoog, een inwendige straat, binnenplaatsen, hangende tuinen, ingenieuze trappen, de Florentijnse bankiersfamilie, Guadagni, gaf er haar naam aan. Macht laat gebouwen na. Maar ook de tent staat er nog, de trein sjeesde langs de rivier en de vele stadjes en dorpen, om halt te houden bij een typisch ‘Proust-stationnetje’, er staan geen koetsjes meer. In het boslaantje voor de tentdeur vliegt iedere avond een vleermuizenpaar, je hoort ze niet. Werken ze maar een half uur per dag voor de kost, wij doen helemaal niets, al weken niet. Ik denk aan meneer Jansen die bij Petrus verschijnt bij de hemelpoort. Petrus slaat het boek op en zegt: ik zie een aantekening bij uw naam, meneer Jansen. Jansen verschrikt. Ik zie hier staan: te weinig genoten!
Lezen, lezen en lezen, dat is misschien wel de hoofdmoot, het hoofdmotief om weg te zijn, verweg; onder andere met de dissertatie van Coen Constandse op schoot, over Marquardt. Er was nauwelijks ‘passion’ te bespeuren bij zijn promotie, goede uitzonderingen daargelaten, de getogade geleerdheid zat zo rustig bijeen, dat ik me afvraag, bladzij na bladzij, of zij het wel begrepen hadden. In het rijtje van Miskotte, Van Ruler en Berkhof hoort denk ik ook nog de naam van Hasselaar. Opwinding genoeg wordt beschreven in De duizeling wekkende jaren, Europa 1900 – 1914, van Philip Blom. Dit was de eeuwwisseling zonder de schaduw van de oorlog, dit waren de jaren zoals de mensen die zelf beleefden, met hun eigen schuld en onschuld.
Op het laatst is er wel een les: als god kamperen? Wodan en zijn vriendje Pluvius zenden bibberatie en fluviatie, onverhoeds ’s nachts. Afdruipen geblazen. Op de terugreis begeleiden ons de klanken van renaissance-trombones, bespeeld door Zwitserse blazers te gast in de kerk van Chapaize. Thuis kan de strijd weer beginnen.
S.L.Schoch