Emmi Bonhoeffer Delbrück

logo-idW-oud

 

EMMI BONHOEFFER-DELBRÜCK

Günter Grass stelt me met zijn autobiografisch boek voor de vraag: wat zou ik als Duitse jongen van zeventien jaar gedaan hebben in l933 als ik in Duitsland was opgegroeid en een Duitse opvoeding had gekregen? Met Duitse opvoeding bedoel ik dan zoals dat was ingebed in het Deutschtum, het bewust-onbewuste van de Duitse aard.

Zou ik op die jonge leeftijd zelf een geweten hebben? Het geweten weet, het geweten is de existentiële kennis van de waarheid. Maar in het dagelijks leven kwijnt die kennis weg, omdat ze geen object heeft om zich in te zetten. En wie waarschuwt mij dat er een precaire situatie zich aandient, dat het dagelijks leven verandert van kleur, dat het gaat om ‘das Selbstverständliche’ (titel van een boek van Grass)? Er moet in opstand worden gekomen, in het verzet licht de waarheid op.

In NRC Handelsblad van 31 augustus jl. schrijft J.L.Heldring over de jeugdherinneringen van Günter Grass en zegt: ‘Duitsers maakten zich al vroeger zorgen over de duistere onderstromen in hun geschiedenis. Zo schreef Goethe in 1830 (hoogtij van de Romantiek) over het “ziekelijk enthousiasme van ons volk”, waarin – en nu laat ik (Heldring) het verder onvertaald – “ein Geist sensueller Exaltation waltet, etwas Überschwengliches, das mich fremdartig anweht”. Thomas Mann schreef ongeveer een eeuw later: “De Duitser denkt niet politiek, maar tragisch, mythisch, heroïsch” en onderscheidt zich daardoor van andere Europese volken. Het verklaart zijn eenzaamheid.’

Maar Heldring citeert ook nog H. Berkhof, die vóór de oorlog in Duitsland studeerde en in l949 op uitnodiging van Heldring een bijdrage leverde aan het zaterdags bijvoegsel ter gelegenheid van Goethes tweehonderste geboortedag. Berkhof zegt daar o.a.:”In het snelle en brutale proces van achterstand inhalen werd Duitsland juist het gebied waar de afgronden en demonieën van Europa’s weg het meest onverhuld openbaar werden.” In dat bewuste artikel staat verder nog: “Zo is Duitsland in de laatste eeuw, en vooral in de laatste decenniën” -het is l949- “door de omstandigheden een merkwaardige ‘representerende’ rol in Europa gaan spelen. Het doorleeft de Europese problematiek het eerst, met alle pijn daaraan verbonden”.

En elders noemt Berkhof “de gevaren en gevolgen van de autonome cultuur die pas in Duitsland voluit zichtbaar zijn geworden.” “In l918 is Duitslands imperialisme kapot geslagen en is dit land in een chaos en nihilisme terecht gekomen waar andere volkeren pas later en minder opzienbarend deel aan hebben gekregen.”

Zo komt de Duitse situatie toch weer dichterbij en de vraag wat ik zou hebben gedaan als ik in de schoenen van Grass stond wordt minder vreemd, gezien de chaos en het nihilisme waar Nederland ook mee te maken heeft gekregen.

Alleen daarom al is het goed kennis te nemen van levens van mensen die zich hebben georiënteerd vanuit het geweten. Door strijd heen, want het kwam hun niet aanwaaien. Ze hebben vaak een goede start gehad, door anderen meegenomen moet ik misschien zeggen, want Emmi Bonhoeffer-Delbrück, over wie ik iets vertellen wil, werd letterlijk en figuurlijk door Klaus Bonhoeffer – oudere broer van Dietrich – in de arm genomen.

Dit voorjaar verscheen bij Ten Have “Emmi Bonhoeffer” met als ondertitel Wat is wezenlijk. (Oorspronkelijke titel Essay Gespräch Erinnerung). De families Bonhoeffer en Delbrück woonden in de jaren twintig en dertig in het Grunewaldviertel in Berlijn, de wederzijdse kinderen zien elkaar veel. Er is wel verschil, bij de Delbrücks moeten de ruzietjes tussen de broers en zusters worden goedgemaakt door: “Zullen we het maar weer bijleggen?” en bij de Bonhoeffers vond in dergelijke situaties een soort rechtzitting plaats waarin de voors en tegens werden overwogen. Op weg naar school keek Klaus Bonhoeffer Emmi, 12 jaar, altijd na als ze eerder uit de trein stapte; hij, 19 jaar, reed door naar het Gymnasium, en wist zeker: met haar ga ik trouwen. Zij schreef in het boek een kort portret van Klaus: ‘Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zich bij zijn scherp gevoel voor menselijke kwaliteit zo weinig door rang of leeftijd liet beïnvloeden als hij. Het was daarom vanzelfsprekend dat hij het opkomend nationaal-socialisme in zijn volstrekt gebrek aan niveau doorzag en dat hij zich, toen het aan de macht was gekomen, daardoor niet liet intimideren en overbluffen.’ Klaus was nauw bevriend met Justus, een broer van Emmi en samen constateerden ze begin jaren twintig de onverminderd reactionaire neigingen zowel bij studenten als bij professoren. In l930 wordt Klaus advocaat in Berlijn, hoofd van de juridische afdeling van de Deutsche Lufthansa. Via de gebroeders John stond hij in verbinding met Rüdiger Schleicher, die met een van zijn zusters getrouwd was. Er ontstond een heel netwerk van verzet op hoog niveau, ook door de andere zwager van Klaus, Hans von Dohnanyi, werkzaam bij de minister van Justitie. ‘We wisten meer over rechtsschendingen en gruweldaden van de nationaal-socialisten dan anderen’, schrijft Emmi. Evenals Dietrich wordt ook Klaus door de nazi’s ter dood veroordeeld. De afscheidsbrief van Klaus met Pasen 1945 aan zijn kinderen is ook opgenomen in het boek. Hij zegt onder meer: ‘Stel eisen aan jezelf en jullie vrienden. Naar waardering streven maakt jullie onvrij. Vooral als je die niet met een zekere charme ook kunt ontberen, en dat is niet iedereen gegeven.’

Emmi Bonhoeffer schetst het geestelijk klimaat waarin ze is groot gebracht. Om een voorbeeld te noemen: vader Delbrück en de bekende Berlijnse theoloog Adolf von Harnack waren zwagers van elkaar en woonden ook in dezelfde buurt als de Bonmhoeffers. Elke zondagavond kwamen deze twee patres familias, beiden hoogleraar, bijeen om hun correspondentie van de afgelopen week te bespreken, in het bijzijn van de kinderen! Harnack was het doelwit van de conservatieve geestelijkheid en Delbrück vanuit rechtse politieke hoek. De oudere kinderen van de twee gezinnen stelden vragen, de jongeren luisterden toe. Von Harnack kreeg de wind van voren omdat hij beweerde dat Christus niet God, maar God in Christus was. De storm van verontrusting kon alleen door de keizer, het speelde in 1888, tot bedaren worden gebracht toen de kerk Harnack’s benoeming aan de universiteit wilde torpederen. Emmi Bonhoeffer herinnert zich ook nog de volgende woorden van Von Harnack uit l918: ‘De nieuwe liberale ideeën stellen niets voor, die moeten veeleer wijken voor nog liberalere ideeën, als ze niet door gemeenschapszin, ernst en offervaardigheid doordesemd worden.’ Wat ze zich niet herinnert of misschien niet geweten heeft is dat de toespraak die de keizer hield op 1 augustus 1914 (‘Ich kenne keine Parteien mehr, ich kenne nur noch Deutsche’) uit de pen van Von Harnack kwam. Voor Karl Barth betekende dit het einde van zijn achting voor de Duitse theologen: ‘An ihrem ‘‘ethischen Versagen’’ zeigte sich, dass auch ihre exegetischen und dogmatischen Voraussetzungen nicht in Ordnung sein könnten.’ Barth heeft nog een keer last gehad van familie van Emmi, namelijk van haar verre neef Theodoor Heuss, Bondspresident na de tweede wereldoorlog. Deze heeft, nadat Barth in augustus 1958 de brochure uitgebracht had ‘Brief an einen Pfarrer in der Deutschen Demokratischen Republik’, verhinderd dat de Friedenspreis des deutschen Buchhandels in de herfst van dat jaar aan Barth zou worden toegekend, De prijs ging naar Karl Jaspers.

Het meest indrukwekkend gedeelte van het boek zijn de gedachten en notities in brieven gestuurd aan Recha Jászi, een Joodse vriendin. Ze zijn geschreven in het voorjaar en de zomer van l964 toen in Frankfurt/Main het Auschwitzproces gevoerd werd. Het werd al snel duidelijk dat de getuigen die werden opgeroepen, voornamelijk uit Polen, tijdens het proces aan hun lot werden overgelaten. Dat kon niet. Want een deel van de drieëntwintig aangeklaagden was op vrije voeten gesteld, liep tijdens de pauzes in de hal, zat in de kantine aan tafeltjes of met hun advocaat in een restaurant in de buurt, kwam met zijn Mercedes aangereden, omdat het succesvolle zakenlieden waren, velen gedroegen zich zo zeker van zichzelf alsof ze wilden zeggen: onze enige fout is dat we niet alle Joden hebben omgebracht. Het kost moeite het vertrouwen te winnen van de getuigen – een van hen vraagt Emmi: ‘Denkt u dat ik gewoon een restaurant binnen kan lopen en daar iets bestellen? Ze is doodsbang dat een omgekochte kelner me zal vergiftigen.’ – maar als het vertrouwen eenmaal is gewonnen, dan is de ondervonden dankbaarheid overweldigend en beschamend tegelijk.

Maar ook de SSers komen in de brieven ter sprake. Hoe moet je oordelen over een arts die op het perron ‘naar links’ en ‘naar rechts’ wijst en mensen de directe dood instuurt of nog laat werken. Heb je eenmaal een pact met de duivel gesloten dan zit je vast, je kunt geen kant meer uit. Heb je dan nog het leven gered van een meisje van zeventien die je van haar moeder en broers en zusjes hebt gescheiden, wat niet mocht, en naar de arbeid hebt gestuurd? Het onrechtsbewustzijn, eenmaal opgeschort, leidt tot gruweldaden. Emmi verwijst hier naar het toneelstuk Richard III van Shakespeare, waarin de huurmoordenaars zich ontdoen van het rechtsbewustzijn. Ze beroepen zich erop dat het een opdracht is, ze willen toch kerels uit één stuk zijn en er wacht hun een buidel met geld. In het KZ was die buidel verlof, drank, sigaretten en een extra rantsoen. De vele ontkenningen en het afwentelen van de schuld op anderen in het proces ontneemt de beklaagden de mogelijkheid om zich echt schuldig te weten. Zo wordt de deur naar de vergeving niet geopend. Emmi beschouwt de wijze van verdediging als een slechte dienst van de advocaat jegens de beklaagde. Verdediger en zielszorger zouden hier identiek moeten zijn!

De brieven aan Recha eindigen met een droom: de president van de rechtbank spreekt de vonnissen uit en zijn gestalte wordt zeer groot en zijn stem steeds luider bij het uitspreken van deze slotzin: ‘Bovendien veroordeel ik alle aanwezigen die in 1933 mondig waren, én mijzelf, tot een levenslang moreel tuchthuis, want wij allen hebben door verblind volgen of door te gering verzet mede de voorwaarden geschapen die geleid hebben tot de situaties waaronder deze lieden van zwak karakter tot misdadigers zijn geworden. Wat hier is gebeurd valt niet goed te maken, noch door straffen te verzoenen.’

In Barth’s Kirchliche Dogmatik is ook de domheid en de traagheid in de ‘zondencatalogus’ opgenomen, de blindheid van de mens en zijn nalatigheid. Er zijn van dit boek in Duitsland al 50.000 exemplaren verkocht. Emmi Bonhoeffer hoort bij de wolk van getuigen die ons opwekt en bemoedigt en ons ook vasthoudt in het geweten.

S.L.Schoch