Beelden praten niet, ze spreken

logo-idW-oud

 

BEELDEN PRATEN NIET, ZE SPREKEN

Het kunstenaarschap van Marini en Manzù ligt waarschijnlijk daarin dat hun beelden, soms groot en overweldigend, toch met stilte omkleed zijn. Een zekere weerloosheid deelt zich mee, niettegenstaande de strenge vormen in steen en brons. De mens, de muze, het gelaat, zijn ongenaakbaarheid, zijn schoonheid, wordt door het licht in het museum teder omschenen. De beelden staan roerloos in de ruimte, in bescheidenheid gemaakt, elke bezoeker herkent dit. Niets gekunstelds, geen overdrevenheid, geen geschreeuw, ze delen zichzelf mee aan de aandacht hun geschonken. Een voorname traditionaliteit is hier aan het woord, van oudsher, van Italiaanse bodem, van Michel Angelo, nog vroeger van de Etrusken.

“Vrouwen, ruiters en kardinalen”, de tentoonstelling in het museum Beelden aan Zee in Den Haag/Scheveningen, tot en met 1 november, geeft een compact overzicht van het werk van twee grootmeesters, voor het eerst hier bijeen: Marino Marini (1901-1980) en Giacomo Manzù (1908-1991). Niet onbekend in de Lage Landen, sinds de vijftiger jaren kwamen hun scheppingen naar museum Boymans van Beuningen in Rotterdam, in de open lucht in Park Sonsbeek in Arnhem, tijdens ‘Mostra ’54’ en de Floriade beide weer in Rotterdam. In de openbare ruimte staat een Ruiter van Marini op het Zuidplein van de Maasstad; Manzù ontwierp de bronzen deur van de Laurenskerk in dezelfde stad, een hoogtepunt in zijn oeuvre. Het opvallende bij beide kunstenaars is het modern-figuratieve, ook in hun beelden van na de oorlog. Terwijl hier in de schilderkunst in die tijd juist het abstractie doorbrak, bleven Marini en Manzù putten uit de rijke Italiaanse traditie. Dat geeft hun werk een aristocratisch voorkomen: trefzeker komen de beelden deze wereld binnen, zó moeten ze zijn en niet anders. Natuurlijk vallen direct in het oog de kardinalen, van Manzù, en de ruiters, van Marini; zij staan als trekkers op de folder afgebeeld, zij springen eruit en zijn zeer interessant, maar het meisje en de vrouw, de schoonheid die ze dragen en de troost die ze geven zijn hun intieme en dus hier prijsgegeven passie en liefde.

Het beeld ‘Zittend meisje’ uit 1933 is het schamele ‘bezit’ van Manzù in die jaren: de stoel het enige dat hij van zijn moeder erfde en de eerste keer dat hij een naakt jong meisje zag; ze is op een lage troon gezet, “zo werden beide schatten verenigd.” Het is toegestaan de beelden heel dicht te naderen, er omheen te lopen, van alle kanten te bekijken, en ook te fotograferen, proberen na te zien wat de beeldhouwer zag, toen hij zei: nu is het klaar. Geïnspireerd door zijn grote liefde, de ballerina Inge Schabel, werd de danseres een blijvend thema. Telkens weer een echte ontmoeting. Dat geldt evenzeer voor zijn portretten, waarbij niet alleen de karaktertrekken, maar de vorm als geheel op de voorgrond treedt. De expressie is weliswaar ingetogen, het oppervlak glad en er is enige afstandelijkheid is, maar een mens kijkt je open aan.

De portretten van Marini zijn directer, dat van Chagall en ook bijvoorbeeld dat van Strawinsky. Tijdens een tentoonstelling zag Marini een man klein van gestalte zeer aandachtig rondkijken en ook sommige beelden betasten, het bleek Strawinsky. Er groeide een grote vriendschap, zijn portret getuigt ervan, uitermate levendig en een wang met goudsporen versierd. Een kleine rode vlek onder het rechteroog van Mercedes Pedrazzini, zijn vrouw die hij Marina noemde, maakt het portret heel intiem en tegelijk sprankelend. Het meest in het oog vallend, nogmaals, zijn de ruiters, hier in het museum natuurlijk op kleine schaal. Het is een mooi evenwicht tussen horinzontaal, het paard, en verticaal, de ruiter. Na de oorlog wordt het evenwicht steeds meer verstoord, de paarden worden wilder en de ruiters hebben vaak de grootste moeite zich overeind te houden. De beelden worden ook abstracter. In het Kröller-Müller Museum in Otterlo staat een houten Ruiter en in de Haagse wijk Bouwlust-Berenstein een Ruiter van vier meter hoog, een toppunt. Het verhaal gaat dat in Venetië vóór het Guggenheim Museum aan het Canal Grande ook een ruiter staat, strak achterover met een klein rechtopstaand pikje. Wanneer de prelaten voorbijvaren in hun kerkelijke gondel hoeven ze niet een andere kant uit te kijken, want op hun uitdrukkelijke wens is het pikje afschroefbaar gemaakt.

In Scheveningen zijn een paar mooie moederbeelden, ‘Pomona’s’, bijeengezet, gecreëerd door Marini als verzet tegen het geweld van de Tweede Wereldoorlog. Ook de kardinalen van Manzù zijn een verzet, bij hem tegen de kerk; toch heeft hij een portret gemaakt van paus Johannes XXIII, met een mutsje op dat we kennen van een schilderij van Leo X. De kardinalen hebben hun mantels potdicht geslagen, ze zijn eerder raketten klaar om te worden afgevuurd de eeuwigheid in.

Middenin de tentoostellingsruimte is plaats voor een aantal beelden van Nederlandse beeldhouwers, beïnvloed door Manzù en Marini, zoals het heet. Niet echt ter zake, lijkt me, geef deze twee Italianen nu eens ruimschoots alle gelegenheid. Terug naar huis over het Gevers Deynootplein valt alle lelijkheid boven op je, het Kurhaus wordt er zelfs mooi van. Ook de megalomane beelden van de Mexicaan Javier Marín op het Lange Voorhout ontsieren naar mijn inzicht deze intieme protestantse schelpenlaan. Traditie is zo gek nog niet.

S.L.Schoch