Ruimte, theologie en de andere wereld van ‘Thirdspace’

Latour en Péguy

De onlangs overleden filosoof Bruno Latour meende dat hij het van twee disciplines moest hebben:  filosofie en Bijbelse exegese, aldus Henning Schmidgen in The Materiality of Things (2012). Latour was geboeid door het werk van romancier en bekeerling Charles Péguy (1873 – 1914) én dat van theoloog Rudolf Bultmann (1884 – 1976), met name de vraag: wat is historie, wat geschiedenis, wat traditie? Historici, meende Péguy, veronderstelden altijd vooruitgang, maar belangrijker voor de vraag naar de tijd zijn traditie en herinnering, zoals die worden aangereikt in de taal, vormen en tekens waarin de God van het Christendom de mens aanspreekt. Voor Péguy balde dit zich samen in het feit van de incarnatie van het Woord, de geboorte van Jezus. Deze ultieme gebeurtenis bepaalde de essentiële structuur van de tijd, zowel de ontkenning áls de onweerstaanbare opening van de geschiedenis. De relativering van de historische tijd leidde bij Latour tot een verticale benadering van tijd en als gevolg een gerichtheid op de ruimtelijke dimensie. Hij analyseerde bijvoorbeeld hoe wetenschappers ruimtelijk te werk gingen in hun laboratorium. Hoe was het laboratorium ingericht? Welke afdelingen waren er? Hoe bewogen de wetenschappers zich tussen de verschillende ruimtes?

Ruimtelijk aspect en theologie

G.C. van Niftrik schreef zijn boek De hemel (1972) met als uitgangspunt: de theologie heeft relatief weinig aandacht besteed aan de ruimte. De bijbel werd overwegend ´geschichtlich´ gelezen. Oorzaak was een proces van antropologisering en humanisering. In de 12de eeuw werd God in de ziel van de mens geplaatst, volgens Van Niftrik een terecht verzet van theologen als Abaelard en Bernard van Clairvaux tegen de feodale wereld. God woonde vanaf toen in de mens. Maar God had aan die mensenziel als woning niet genoeg. ‘Hij wil de ganse kosmische ruimte als zijn eigendom.’ Dat was de reden, stelt Van Niftrik, dat men in de middeleeuwen grote, onpraktische kerken bouwde: de ruimte werd opgeëist voor die Heer, die niet slechts mensen, zielen verkiest, maar die ruimte is, ruimte geeft, het heelal als zijn woning heeft (…).’ Dit idee van de ruimtelijkheid van God leefde ook bij G. van der Leeuw, die stelde dat slechts een klein gedeelte van het kerkgebouw gevuld moet zijn. Een échte kerk hoort overwegend leeg te zijn. Niet bij gebrek aan kerkgangers, wél door overvloed aan ruimte.
In het Biblical Theology Bulletin (2012) treffen we een beschouwing aan van Eric Stewart over ‘New Testament Space/Spatiality’. Stewart onderscheidt drie benaderingen. Allereerst ‘environmental determinism’: mensen worden vastgepind aan waar ze vandaan komen: Ruth was een Moabiet, Jezus kwam uit Nazareth. Deze benadering heeft het gevaar in zich van mogelijk tendentieuze vooronderstellingen (racistisch, seksistisch). Als reactie ontstond een invalshoek die het accent legde op het menselijk handelen (‘human agency’). Daarmee echter, verloor de ruimte grotendeels zijn betekenis. Deze werd een leeg toneel, een abstract niets, een vacuüm, een neutraal gegeven overal en nergens, in feite de ruimte volgens René Descartes: de uitgebreidheid waarin de mensen de dingen neerzetten. Tenslotte behandelt Stewart de benadering van ‘Thirdspace’, zoals die is uitgewerkt door de Amerikaanse geograaf Edward Soja (1940 – 2015). Deze borduurde op zijn beurt vooral voort op het werk van filosoof Henri Lefebvre (1901 – 1991). Soja zelf verbaasde zich erover dat zijn – tamelijk complexe – theorie in de theologie belangstelling kreeg. Hij kon zich er niets bij voorstellen. Maar Stewart geeft enkele voorbeelden van theologische toepassingen. We lezen over ‘Pauline sociality as “Thirdspace”’ en ‘Jesus’ heterotopic practices’. Deze laatste zinsnede wijst erop hoe Soja het heterotopie-concept van Michel Foucault in zijn ideeën verwerkte.

Edward Soja en ‘Thirdspace’

Wat bedoelt Soja met ‘Thirdspace’? Natuurlijk geen ‘Thirdspace’ zonder ‘First-‘ en ‘Secondspace’ (helaas zijn er tot op heden geen adequate Nederlandse termen). ‘Firstspace’ is de concrete, materiële werkelijkheid, de waargenomen ruimte. ‘Secondspace’ is de begripsmatige ruimte: de vooronderstellingen, ideeën en strategieën waarmee die ‘firstspace’ is gevormd en ingericht. Nemen we als voorbeeld de moderne stedenbouw: open ruimte, veel groen, eengezinswoningen, hoogbouw vormen de achtergrond van de gebouwde omgeving zoals die tot stand kwam. ‘Thirdspace’ is voor Soja de concreet geleefde ruimte, die wordt gevormd door het menselijke gedrag dat zich afspeelt in ‘first-‘ en ‘secondspace’, maar daarmee op gespannen voet kan staan. Mensen maken door afwijkend en opstandig gedrag een nieuwe werkelijkheid. Dat gedrag wordt dus niet louter als ‘human agency’, maar als dimensie van de ruimte zelf getypeerd. Sojaverbleef gedurende de jaren zestig in Amsterdam. Voor hem waren provo’s, kabouters en krakers, op zoek naar een andere wereld, voorbeelden van de scheppers van een ‘Thirdspace’. Het waren wilde jaren, die Soja aanspraken. Is de maatschappelijke wereld tegenwoordig minder heterotopisch? Ons opstandige, ruimtelijk gedrag lijkt zich te beperken tot het scheppen van olifantenpaadjes en spookfietsen. Wilden we tijdens de pandemie niet terug naar het oude normaal? Of scheppen de klimaatactivisten een ‘Thirdspace’ in onze bestaande, fossiele wereld? Wat een theoloog aan kan spreken in Soja’s theorie is het accent op die radicale schepping van een andere wereld.

Herberg

Ook in dit tijdschrift is er aandacht voor het ruimtelijk aspect. Er verscheen een themanummer over de stad en over de binnenkamer én een bijdrage over de bovenkamer (IdW, 51, 5). Binnen- en bovenkamer kunnen overigens gemakkelijk van hun ruimtelijke dimensie worden ontdaan als we ze – antropologiserend – interpreteren als ziel, geest, verstand. Dat is niet de bedoeling. Bij de bovenkamer ging het over de ruimte waar het laatste Avondmaal werd gevierd. Dat was in een eetzaal, aangeduid met het Griekse woord ‘kataluma’, ook vertaald met gastenverblijf of herberg. In tweede instantie wordt deze ruimte aangeduid als een ‘anagaion’, te interpreteren als een gemeenschappelijke ruimte te midden van kamervertrekken op de bovenverdieping van een ‘insula’, een grote woonkazerne. Het ruimtelijke beeld lijkt duidelijk.

In Lucas 2:7 komen Jozef en Maria ook bij een ‘kataluma’ terecht, maar dan is het beeld minder duidelijk. Een geijkte vertaling in de betreffende tekst is herberg, waar helaas geen plaats voor ze was. Sommige vertalingen geven nachtverblijf, omdat er in het Grieks immers een woord is voor wat écht een herberg is, zoals in het verhaal van de barmhartige Samaritaan: ‘pandokeion’. De Statenvertalers gebruiken het woord herberg in het OT geregeld voor een nachtverblijf in de open lucht. Hadden zij ook al het beeld voor ogen dat wij bij een herberg hebben: een knusse, gezellige plek met stoelen en tafeltjes, een beeld dat in de moderne praktische theologie model kwam te staan voor de kerkelijke gemeente? Waarschijnlijk niet. Oorspronkelijk verwees herberg naar een legerplaats, een onderkomen waar de manschappen werden geborgen. Later wordt de betekenis: nachtverblijf voor vreemden, eenvoudig hotel en vanaf de 17deeeuw: eet- en drinkgelegenheid, kroeg. Voor het bieden van gastvrijheid en veiligheid wordt in de bijbel wel het woord herbergzaamheid gebruikt. Dit woord werd overigens, naast geborgenheid, een stedenbouwkundige modekreet in de jaren zeventig als protest tegen de kille, uniforme naoorlogse wijken die als unheimisch werden ervaren. Mensen creëerden een eigen ‘Thirdspace’ van herbergzaamheid met woon- en leefkuilen, visnetten en spoorbielzen; romantiek als protest tegen efficiënt rationalisme.

Karavanserai

In wat voor nachtverblijf kwamen Jozef en Maria terecht? Het beeld is wel opgeroepen van een zogenaamde karavanserai, een ruimte bij kruispunten van wegen, waar reizigers en handelaren konden overnachten. Zo’n in die tijd wellicht nog primitief bouwsel bestond uit een bovenruimte -een gastenverblijf- voor rust en ontspanning voor de reizigers én een benedenruimte waar het vee werd uitgespannen (‘katalùoo’: losmaken of uitspannen). Maar de onderlinge verticale positie van de plaats waar Jozef en Maria niet én wel terecht konden, is niet zeker. Het Griekse woord ‘fatnē’ in Lucas 2 zou naar een kribbe kunnen verwijzen, maar ook naar een stal voor paarden náást het woongedeelte voor mensen, zélfs naar een voederplaats in de open lucht (Bauer).

Het beeld van het ruimtelijk object waar Jozef en Maria verbleven is niet eenduidig, ‘first-‘ en ‘secondspace’ staan niet vast. Maar stel er was in de karavanserai in de bovenruimte geen plaats, konden zij dan -noodgedwongen- tóch een plaatsje krijgen in de benedenruimte? Dan is het verhaal minder zielig: geen verbanning, maar een vorm van gastvrijheid. Of was hun verblijven in de ruimte die voor het vee was bestemd zelfs een vorm van opstandig, heterotopisch gedrag?

Kerststal

Het kerstverhaal is een ruimtelijk verhaal. Jozef en Maria komen uit Nazareth, gaan naar Bethlehem, waar in een bepaalde ruimte de incarnatie van het woord geschiedt, afsluiting én opening van de geschiedenis. Nazareth en Bethlehem en ook Egypte zijn niet allereerst ruimtelijke aanduidingen, maar hebben vooral een theologisch-symbolische betekenis. Ruimtelijk wordt het kerstverhaal vooral bepaald door die ene ruimte waar niet én wel plaats was voor Jozef en Maria. Voor Franciscus van Assisi was het overduidelijk een stal. Hij creëerde er één en plaatste er een Jozef en Maria, een kribbe én een os en ezel in. Hij haalde Jezus uit de kribbe en preekte tegen armoede, een oproep tot een andere wereld, de kerststal als voorbeeld van een ‘thirdspace’. Maar die stal is intussen vervallen tot een ‘first –‘ en ‘secondspace’, want wordt nu beheerst door romantisch-religieuze en consumentistische achtergrondstrategieën, zoals het bezoek aan een tuincentrum onlangs nog bevestigde.


Kees Doevendans