Karl Barth en de kerkstrijd in Duitsland

Karl Barth en de kerkstrijd in Duitsland

Hanteren min of meer toevallige getuigen van een verkeersongeluk bij hun weergave van de gebeurtenissen soms een opvallen „ik-perspectief”, hun familieleden en vrienden thuis kunnen het bij gebrek aan feitelijke kennis nog bonter maken. Zou het verkeersongeluk gefilmd zijn, dan zou men kunnen menen, dat de „commentatoren” het over heel andere zaken hadden. Deze algemeen menselijke zwakte komt ook bij wetenschapsmensen voor.

Dezen bijten zich dan vast in persoonlijke belevenissen en nogal absoluut geformuleerde standpunten.

Aan een voorbeeld als dit moest ik denken bij het lezen van het kort geleden verschenen boek van Hans Prolingheuer, Der Fall Karl Barth. Chronographie einer Vertreibung 1934-1935. Zou men wellicht bij het lezen van de inleiding denken, dat hier met name een relatie met zgn. „Berufsverbote” wordt gesuggereerd (blz. XII), dit boek graaft dieper. De aanleiding tot het schrijven ervan was een in Keulen georganiseerde tentoonstelling over vervolging en verzet in deze stad in de jaren van het Naziregime.

Bij de voorbereiding hiervan ontdekte de auteur, dat er eind 1934 in Keulen tegen Barth een proces was gevoerd. Hij verdiepte zich in archiefstukken hierover en betrapte eerbiedwaardige boeken als „De Religion in Geschichte und Gegenwart” en het “Evangelische Kirchenlexikon” op onjuistheden. Hierdoor nog meer gemotiveerd, zette hij zijn zoekactie voort en schreef ten slotte dit boek, in een leesbare stijl en met een aantal zeer interessante documenten. Het boek verplaatst ons naar de overgang van de tweede naar de derde fase van de Duitse Kerkstrijd.

Nauwkeurig

Over de Kerkstrijd zijn de laatste jaren twee belangrijke nieuwe publikaties verschenen, die ik hier als achtergrond voor het boek van Prolingheuer even wil noemen en kort typeren. In een tegelijk in Oost- en West-Duitsland verschenen uitgave van nu nog twee delen (Der evangelische Kirchenkampf, Gesamtdarstellung in drei Bänden, Vanderhoeck & Ruprecht, Göttingen) behandelt de Oostduitser Kurt Meier de geschiedenis van de Kerkstrijd binnen de Duitse Evangelische Kerk. Al kan men wel het een en ander aanmerken, niet verwonderlijk bij een omvang van tot nu toe 1120 blz., en is de inhoud niet typerend voor „het” DDR-beeld van de Kerkstrijd, de verdiensten mogen niet worden verzwegen. In de eerste plaats komen we dank zij Meier weer wat dichter bij de kerkelijke werkelijkheid van de jaren na 1932.

Heel nauwkeurig beschrijft Meier de omvang, samenstelling en theologische „kleur” van de vele groepen en met name van de sterk verbrokkelde meerderheid, die geen partij koos voor de Belijdende Kerk of voor Duitse Christenen, die beide minderheidsgroepen bleven. Meer aandacht is ook geschonken aan de rol van de „Reformierten”, die met name in de loop van 1934 een belangrijker aandeel hadden kunnen hebben in het ontwikkelingsproces van de belijdende Kerk, maar ernstig verdeeld waren.

Dat Meier de „Reformierten” zo in zijn beschouwingen heeft betrokken, hangt samen met een breder geografisch perspectief. Daar hij van mening is, dat de Kerkstrijd niet alleen in Berlijn, Stuttgart of München heeft plaatsgevonden, heeft hij nogal veel aandacht geschonken aan regionale ontwikkelingen. Daarmee blijven ook de gemeenten – het draagvlak van de Kerkstrijd – in zicht. Tenslotte, wie naar bepaalde namen, titels van boeken en bijzonderheden over personen en organisaties zoekt, wordt door Meier zeiden teleurgesteld.

Boeiend

Een heel ander boek is het eind vorig jaar met veel publiciteit verschenen eerste deel van Klaus Scholder, Die Kirchen und das Dritte Reich (Bd.1. Vorgeschichte und Zeit der Illusionen 1918-1934 Ullstein Verlag Frankfurt/M.). De auteur is hoogleraar in Tübingen en in ons land niet onbekend. Zijn boek staat sterk in de belangstelling en terecht. Het is in het algemeen boeiend geschreven en uitnemend geïllustreerd. Nog belangrijker is dat Scholder uitgaande van het feit, dat de Nazi’s bij alle verschillen in uitwerking, een gemeenschappelijke politiek tegen de kerken als zodanig hebben gevoerd, de ontwikkelingen in beide grote kerken tezamen, behandelt, zij het in aparte hoofdstukken.

De verhouding kerk-staat tijdens het Derde Rijk is altijd al een sterke kant van Scholder geweest. De door hem hierbij gekozen behandelingsmethode biedt door de mogelijkheid van vergelijking belangrijke voordelen. Wel laat Scholder ons wat de details betreft weleens in de steek en worden met name het westen en noordwesten van Duitsland nogal onderbelicht.

Nog meer dan Meier besteedt Scholder uitvoerig aandacht aan de kerkelijke ontwikkelingen vóór 1933, een onmisbare voorgeschiedenis. Voor Scholder opvallend is zijn sterke accentuering van de betekenis van Karl Barth voor de Kerkstrijd, bij alle waardering voor een figuur als Wurm, van wie hij verschillende goede dingen vermeldt.

Al eerder

De boeken van Meier en Scholder zijn naast al eerder verschenen biografieën van bijv. Karl Kupisch en Eberhard Busch over Barth een goede achtergrond voor het onderwerp dat Prolingheuer behandelt. Immers Barth is, na enig aarzelen of dit wel op zijn weg lag – dit noemt Prolingheuer niet – eerder gaan spreken dan zijn kerk en al lang voordat er van een Belijdende Kerk kan worden gesproken. Al vrij spoedig na de machtsovername heeft hij aangedrongen op een theologische bezinning op de toenmalige situatie. In de formulering van verscheidene uitspraken (Düsseldorfer Thesen, eerste Verklaring van Barmen, Uelsener Thesen) heeft hij een werkzaam aandeel gehad. Velen die later voor de Belijdende Kerk (hierna: BK) kozen, heeft Barth met zijn „Theologische Existenz heute” in de zomer van 1933 de ogen geopend.

Hoe is het dan te verklaren, dat toen de BK bijna overal meer of minder grote groepen kerkleden wist te bereiken en te mobiliseren, Barths invloed achteruitging? Prolingheuer wijst er op, dat Barth als Zwitser door de nieuwe machthebbers lang is ontzien, Eerst toen de leiding van de BK hem aan kant zette, heeft de staat hem – voorzichtig – durven aan te pakken.

Eigenlijk al het hele jaar 1933 door wordt Barth er van perse kanten aan herinnerd, dat hij als buitenlander de „nationale opleving” nooit zo kan meevoelen als de Duitsers.

Daarbij meende Barth ten onrechte (blz. 254, vgl.55) ook de Duitse nationaliteit te bezitten. In de loop van 1934 groeide de onenigheid onder Barths potentiële achterban, de „Reformierten”. Slechts een deel hiervan sloot zich bij de BK aan.

Het buitenland

Het was ook de tijd, waarin het buitenland veel aandacht wijdde aan de Kerkstrijd en Barth vanuit het buitenland enige malen werd geïntervenieerd. Deze gang van zaken verontrustte Hitler en de NSDAP en pogingen om aan de verdeeldheid een einde te maken, werden van deze kant uitdrukkelijk gestimuleerd. Maar dan moest Barth weg. Dank zij het marchanderen van de tot de BK behorende lutherse bisschappen van de zgn. intacte landskerken (Wurm, Marahrens, Meiser) vond in november 1934 een soort van kerkelijke staatsgreep plaats, waarbij de pas in oktober gekozen leiding van de BK (de zgn. Sechster-Rat, waarvan ook Barth deel uitmaakte) ten val werd gebracht en door een gematigder en meer tot compromissen met de nazistaat geneigde leiding werd vervangen.

Nu ging de staat, wellicht daartoe aangemoedigd, tot handelen over. Na enkele verhoren kwam Barth voor de Keulse rechtbank. De kwestie van de eed was hierbij eigenlijk maar een bijzaak, het ging om Barth zelf. Wel werd het vonnis – ontslag – door een hogere rechterlijke instantie in Berlijn ongedaan gemaakt, maar minister Rust greep in en stuurde Barth met vervroegd pensioen.

Terwijl hij steeds meer wordt geïsoleerd en de nieuwe leiding van de BK vroegere beloften van een leerstoel aan een kerkelijke hogeschool niet nakomt, wordt Barth in Basel benoemd. Toen de BK steeds meer ging zwijgen, was het de „Schweizer Stimme” die bleef spreken. Zolang dat nog kon, zorgden in ons land toen mensen als J. Koopmans, H. Berkhof, G.H. Slotemaker de Bruine, J. Eykman e.a. voor een ongeregeld contact tussen Barth en leidende figuren en predikanten uit de Belijdende Kerk. Van een leidende rol kon daarbij geen sprake meer zijn. Die was hem door de Nazi’s, maar met hulp van collega’s uit Bonn en leidende figuren uit de BK ontnomen.

 

Dr. G. van Roon, docent voor eigentijdse geschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam bespreekt Hans Prolingheuer. Der Fall Karl Barth. Chronographie einer Vertreibung 1934-1935. Neukirchener Verlag, Neukirchen 1977, XXIII + 410 blz. 

dr. G. van Roon

Trouw 6 mei 1978