Hand in eigen boezem

logoIdW

HAND IN EIGEN BOEZEM

Wessel ten Boom probeert in nr. 1 van jaargang 41 van In de Waagschaal te doorgronden waarom de RKK met de mond vol tanden staat tegenover de slachtoffers van seksueel misbruik door priesters en religieuzen. Hij zoekt de verklaring in de ambtstheologie van de RKK. Daarmee zou de indruk gewekt kunnen worden dat binnen de protestantse traditie deze sprakeloosheid niet voorkomt. Niets is minder waar. Dus speelt er misschien (ook) nog iets anders mee in het doodzwijgen van misbruik en slachtoffers. 

Wie enige ervaring heeft met seksueel misbruik binnen de Protestante Kerk in Nederland weet dat er op een klacht tegen een predikant twee vormen van “Verharmlosung” zijn: verontwaardigde ontkenning en pacificerende neutralisering. Door de ontkenners wordt een klacht tegen een predikant over seksueel misbruik ervaren als een bezoedeling van de ambtelijke relatie die zij met hem of haar hebben. Het kan niet, het màg niet waar zijn, dat deze predikant, die onze kinderen heeft gedoopt, mijn man heeft begeleid op zijn sterfbed, mijn moeder heeft begraven, bij wie ik belijdenis heb gedaan, dat zij of hij tot zoiets in staat is. Daarmee worden alle goede ervaringen met deze predikant bezoedeld. Goed beschouwd komt deze ontkenning dicht in de buurt van de roomse ambtstheologie, zoals Ten Boom die schetst. De ambtsdrager wordt ervaren als de bemiddelaar van heil en als deze bemiddelaar bezoedeld wordt, dan wordt daarmee het heil zelf bezoedeld.

Het grootste deel van de gemeente reageert doorgaans niet fel defensief, maar wil zo snel mogelijk over tot de orde van de dag. In weerwil van de protestantse ecclesiologie is voor de meeste protestantse gemeenteleden vandaag de dag de gemeente een keuzegemeenschap. Lidmaatschap is een subjectieve keuze en men is lid van een gemeente omdat men zich er thuis voelt. Gedoe over de predikant betekent verstoring van de lieve vrede binnen de gemeente en daarmee ondermijning van de bestaansrede van de gemeente voor mensen die voor deze gemeente gekozen hebben. Voor (meestal) een klein deel van de gemeenteleden is dat reden om direct korte metten met de predikant te willen maken en nog maar een optie te accepteren: vertrekken. Het merendeel van de gemeente kiest doorgaans voor de mantel der liefde. Het gedrag van de predikant wordt niet goedgepraat, maar “zij (meestal zij) was er toch zelf bij en zal het misschien ook wel hebben uitgelokt of misschien zelfs wel fijn hebben gevonden en waar er twee kijven hebben er twee schuld en we zijn toch in de gemeente om elkaar te vergeven”. Het wordt miskend, dat seksueel misbruik een daad van machtsmisbruik is in een relatie waarin de ander afhankelijk is en vertrouwen heeft geschonken. En als dan vervolgens blijkt, dat de dader graag tot vergeven bereid is, maar het slachtoffer niet, dan is het voor de goegemeente duidelijk dat “zij” er de oorzaak van is dat de rust in de gemeente niet hersteld kan worden en dus buiten spel gezet moet worden.  

We gaan hier nu voorbij aan het vermogen tot manipulatie door de predikant om deze neutraliserende houding te versterken, al of niet met inschakeling van de groep stellige ontkenners, een vaardigheid die veel daders van seksueel misbruik uitstekend beheersen. We vragen aandacht voor een meer objectieve kant van het predikantsambt. De predikant is in de huidige gemeenten vaak de personificatie van het feel-good-gevoel dat de keuzegemeenschap bijeen houdt. Bezoedeling van de predikant betekent verstoring van de gemeente als gemeenschap. Daarnaast is de predikant ook degene die de gemeente elke zondag spreekt van en aanspoort tot vergeving. En zodra het woord vergeving in stelling wordt gebracht gaat het fout. Dan blijkt het probleem van de kerk niet dat zij sprakeloos staat tegenover slachtoffers, maar dat zij niet het vermogen heeft er het zwijgen toe te doen en te luisteren. De kern van het evangelie, dat wij leven van vergeving, wordt geperverteerd tot een instrument van manipulatie en disciplinering van wie werden misbruikt en het voor hen opnamen. Onder het mom van de christelijke vrijheid tot vergeving wordt de rechtmatigheid of de noodzakelijkheid van straf in twijfel getrokken. Straf mag niet, want door te straffen wordt kwaad met kwaad vergolden en dat is in strijd met het gebod te vergeven. En straf hoeft niet, want straf beoogt inkeer bij de dader en de heisa binnen de gemeente en binnen het gezin van de dader is al straf genoeg is; de dader zal heus wel tot inkeer zijn gekomen. En als de wil tot vergeven bij het slachtoffer nu maar aanwezig is, dan zal de dader nog sneller tot inzicht komen, want met een gebaar van vergeving stapelt het slachtoffer vurige kolen op zijn of haar hoofd.  

Ook zonder enige roomse ambtstheologie blijkt binnen de protestantse gemeente een sterke neiging te bestaan seksueel misbruik in pastorale relaties toe te dekken. De gemeente is niet in staat pastorale hulp te bieden, het slachtoffer is haar of zijn plek kwijt in de gemeente. Er is meestal geen andere optie voor het slachtoffer dan te vertrekken. Zij of hij is het zwarte schaap dat de woestijn in moet om de rust in de gemeente te herstellen. Het moet te denken geven, dat nagenoeg in alle gevallen van seksueel misbruik binnen de Protestantse Kerk het slachtoffer zich afkeert van kerk en gemeente. Het is daarom misschien zinvol om, ook in In de Waagschaal, een bezinning op gang te brengen over het moderne karakter van de protestantse gemeente als keuze-feel good-gemeenschap en over de betekenis van de verkondiging van vergeving tegenover de daders en slachtoffers van seksueel geweld. Ook binnen de PKN bestaat een hardnekkig onvermogen om recht te doen aan slachtoffers van seksueel misbruik binnen pastorale relaties en dat heeft niets te maken met een roomse ambtstheologie.  

Ploni Robbers en Harm Dane 

Ploni Robbers is secretaris van de stichting SMPR, Harm Dane is auteur van het rapport ‘Het ambt na een tuchtmaatregel’, dat in november 2011 door de synode werd aanvaard.

 

Pagina's: 1 2