Rots in de branding van modernisme

Rots in de branding van modernisme

Prof. Dr. H.N. Ridderbos (1909) studeerde theologie in Kampen en aan de Vrije Universiteit, waar hij in 1936 promoveerde. Van 1934 tot 1942 was hij gereformeerd predikant. Sinds 1943 is hij hoogleraar aan de Theologische Hogeschool der Gereformeerde Kerken te Kampen, waar hij exegese N.T., kanoniek, historia sacra N.T., hermeneutiek, N.T. Grieks en patristisch Grieks doceert. Hij is onder meer eindredacteur van het Gereformeerd Weekblad (uitg. Kok), waarin hij wekelijks de actuele gebeurtenissen op kerkelijk terrein op de voet volgt. Prof. Ridderbos is voorts lid van het centraal comité van de ARP.

De Gereformeerde Kerken hadden voor de oorlog veel kritiek op Barth. Dat is merkwaardig, omdat hij net als zij heel sterk de nadruk legde op het objectieve in het evangelie. Wat was dan de oorzaak van dat verzet?

Dat lag hem niet aan de objectiviteit. De gereformeerden hebben toen ook wel begrepen, dat een nieuwe theologie opkwam, die anders was dan de ethische. Dat werd ook wel gewaardeerd. Maar in het eerst stond men toch uitsluitend kritisch. Er werd wel gezegd, dat het een nieuwe openbaring was van de gereformeerde theologie, maar daar zetten de gereformeerden vraagtekens achter. Men mat Barths theologie zonder meer af aan de bestaande gereformeerde en dan vond men veel onderscheid, vooral ten aanzien van de Schriftbeschouwing. U moet nooit vergeten, dat Barth ook nogal veranderd is. Toen hij met zijn Schriftbeschouwing kwam, maakte die op ons nogal de indruk van spiritualisme. Zijn leer was, dat de bijbel niet het Woord Gods is, maar altijd weer moet wórden, De bijbel is de gehoorzaal, maar het is niet zeker, dat God altijd spreekt. Onze theologen zeiden: „Dan kun je je op de bijbel niet beroepen. Wij zeggen „Er staat geschreven” en je hoeft niet te wachten, totdat het Gods Woord wordt, want het is het al.” Dit acht ik nog altijd een legitiem bezwaar tegen Barth ook weer een beetje anders is geworden, dan de leer. Als er één man met het geschreven Woord bezig is geweest en niet heeft zitten wachten, tot hij het nu eens hoorde, was dat Barth wel.

Maar de gereformeerden zijn in hun Schriftbeschouwing toch ook veranderd?

Dat is ongetwijfeld zo. Wij zijn ook opgeschoven. Ik kan de richting van Barth zijn gegaan. Wel gaan we steeds meer begrijpen, dat het eigenlijke gezag van de bijbel in zijn inhoud ligt en niet een formele autoriteit is. Die laatste ging vroeger wel een voorop, zodat gezegd werd: je moet eerst geloven, dat de bijbel Gods Woord is en dan pas kun je kijken, wat dat eigenlijk inhoudt. Op dat punt is er nu wel een ontwikkeling. Er wordt meer op de inhoudelijke autoriteit ingegaan en niet op die formele. Barth kwam echter tot zijn inzicht via de soevereiniteitsleer. Wij kwamen er, omdat we zagen, dat we de min of meer mechanische inspiratieleer niet konden handhaven. Het is de vraag, of we in het verleden de aard van het Schriftgezag wel altijd goed begrepen hebben.

Barth heeft toch wel vele gereformeerden aan het denken gezet!

Ja, er is natuurlijk een groot verschil in waardering voor Barth gekomen. Op het ogenblik wordt hij hoog gewaardeerd. Gebleken is, dat hij ten opzichte van de heilsfeiten en tegenover het opkomend modernisme van Bultmann een rots in de branding is. Bij ons is ook veel veranderd. Je kunt wel zeggen, dat de absoluutheid, waarmee bij ons over de gereformeerde theologie gesproken werd, verdwenen is. Barth heeft er aan bijgedragen, dat de gereformeerden in Nederland geleerd hebben, zichzelf niet al te absoluut te beschouwen.

Staat hij op het punt van de verzoening niet het verst van de gereformeerden af, omdat men hem verdenkt van algemene verzoening.

Ja, nu moet ik voorzichtig zijn, Daar weet ik niet al te veel van. Ik weet natuurlijk wel, dat Barth zegt: „De hele wereld is door Christus verzoend, maar ze weten het nog allemaal niet.”

Maar ik dacht, dat je voorzichtig moet zijn. Hij legt ook weer grote nadruk op de noodzakelijkheid van het geloof. Hoe hij dat met elkaar in overeenstemming brengt, kan ik u niet vertellen. Daar heb ik nooit zoveel werk van gemaakt. Ik heb altijd wel begrepen, dat hij de objectiviteit van de verzoening geweldig krachtig voorop stelt. Het is ook vreselijk moeilijk, dat allemaal dogmatisch in formules onder te brengen. Van Berkhouwer heb ik wel een gehoord, dat hij op dat punt ook enigszins aarzelend tegenover Barth gestaan heeft, maar dat hij in gesprekken met hem gemerkt heeft, dat hij die consequentie van de algemene verzoening toch niet zo getrokken wil hebben.

Liggen op dit punt de accenten in de Gereformeerde Kerk nu ook niet wat anders?

Ik weet het niet… Ik denk wel, dat we er meer moeite meer hebben, als het gaat om de formulering van de algemene en particuliere verzoening. Vroeger werd dat tamelijk sterk gebonden aan een predestinatieleer, die eigenlijk van een zekere numerus clausus uitging. Dan is die verzoeningsleer ook zeer gelimiteerd. Ten aanzien van de predestinatieleer hebben wij ook wel wat leergeld betaald. We spreken nu wel wat voorzichtiger over de numerus clausus van verkorenen en verworpenen. Het christologisch aspect treedt sterker naar voren (de verkiezing heeft in Christus plaats gehad). Maar die verandering is niet alleen onder invloed van Barth gekomen. Ik zou zeggen, dat die gekomen is door meer exegese. Wij jongere theologen hadden ook niet de behoefte alles, wat het voorgeslacht gezegd heeft, precies zo weer te zeggen. Wij hebben altijd de vrijheid gevoeld, om het weer nieuw te doordenken. Als exegeet heb ik ook de vrijheid gevoeld, van de dogmatiek af te wijken. Dan kun je zeggen: „De dogmatiek moet maar weer zorgen, dat die het voor elkaar krijgt. Ik ben maar exegeet..” Barth heeft natuurlijk op die ontwikkeling wel invloed gehad.

 

prof. dr H. Ridderbos 

de Rotterdammer, 7 mei 1966