Truus Gerhardt, de zus van Ida
TRUUS GERHARDT, DE ZUS VAN IDA
Over het tragische leven van Truus Gerhardt, de oudste zus van de beroemde dichteres Ida Gerhardt, is vorig jaar een biografie verschenen, geschreven door het echtpaar Mieke van den Berg en Dirk Idzinga, die eerder het boek Trots en in zichzelf besloten schreven over haar zus.
Geertruida (1899), die Truus genoemd wordt, is zes jaar ouder dan Ida. In 1901 wordt een broertje geboren, dat na één dag sterft; in 1905 komt Ida ter wereld, in 1918 het nakomertje Mia. De familie Gerhardt verhuist in de vijf eerste levensjaren van Truus vier keer, hetgeen niet bevorderlijk is voor een evenwichtig leven.
Truus en Ida lijden beiden onder de stuursheid en het onbegrip van hun moeder. Ze worden zelden of nooit geknuffeld en moeten vechten om de weinige aandacht van hun moeder. In een brief schrijft Truus over ‘een jeugd zonder warmte, zonder koestering, nooit een zoen, nooit een arm om je heen (…) en hoe je je daar je hele leven door naar blijft hunkeren en zoeken.’ In een van haar nagelaten sonnetten schrijft ze:
’k Ben maar een vrouw, en alle woorden geven
mij ’t ene niet, dat mij getroost had: even
– o, woordeloos! – een enkel lief gebaar.
De zusjes worden concurrenten om de liefde van hun ouders, vooral van hun moeder, die tenslotte in een psychiatrische inrichting belandt en al in 1934 overlijdt.
Overigens schrijft de vriendin van Ida, Marie van der Zeyde, in haar boek De hand van de dichter, over Ida Gerhardt dat de verhouding tussen de beide zusjes altijd goed en hartelijk is geweest. Truus had weliswaar altijd de eerste plaats ingenomen, maar tot spanningen had dat nooit aanleiding gegeven. ‘Zij was immers ook zoveel ouder, en daarbij zo mooi, zo beminnelijk, zo gul om een ander in de goede dingen te laten delen.’ Even later vervolgt ze: ‘Ida was op de uitzonderlijke schoonheid van haar zuster nooit jaloers geweest. Zij verheugde zich erin.’ Ik waag dat laatste te betwijfelen.
In 1942 wordt Truus diep geraakt door een gedicht van haar zus Ida in het dagblad Het Vaderland, genaamd ‘Kinderliedje’, waarvan de laatste regels luiden: geluk nooit te behalen, ’k moest dwalen. Ze herkent in het gedicht van Ida zichzelf, maar schrijft dan in een brief: ‘maar die zachte kern (van Ida) is overkoekt met zovele en zo dikke lagen van roteigenschappen, dat Zus (Ida) tot een volkomen onverteerbaar wezen geworden is. (…) Zus is een azijnpissertje. En een heel enkele keer (…) schrijft ze een pràchtig gedicht.’
Truus zoekt de liefde die ze tekort is gekomen in relaties met mannen, die helaas telkens weer stuk lopen. Op zestienjarige leeftijd verlooft ze zich met Sydney van den Bergh die ze op school, het Erasmiaans gymnasium in Rotterdam, had leren kennen. Haar vader is inmiddels directeur geworden van de Rotterdamse Ambachtsschool. Vader van den Bergh is een grootindustrieel, later directeur van Unilever. De moeder van Truus, die veel om status geeft, vindt de verbintenis prachtig. Truus en Sidney trouwen in 1920, 21 en 22 jaar oud. Sidney begint zijn loopbaan in de margarinefabriek van zijn vader. Ze krijgen twee zoons.
Acht jaar later scheiden zij. Ze zijn bevriend geraakt met een echtpaar en ruilen na een jaar van partner. Truus trouwt met de man, de kunstenaar Leo Niehorster en Sidney met diens vrouw. Helaas loopt ook dit huwelijk van Truus mis.
Ze krijgt dan nog tijdelijk een relatie met Piet Geijl, de historicus, later professor, en met de dichter Nijhoff.
Haar twee dichtbundels De engel met de zonnewijzer (1935) en Laagland (1937) behelzen vooral natuurpoëzie. Helaas zijn die gedichten, die ook in de biografie zijn opgenomen, nauwelijks meer te lezen. ‘Het machtig bloeiverlangen’, ‘de teedre zin der bloem’, ’t ombre hakhout’, ‘de amberen regen’, ‘nachtvorst knauwt het land in diamanten kaken’… Het is allemaal wat veel van het niet goede.
Echt slecht is het ook niet. Er staan beslist goede gedichten in. Over haar debuut zijn tal van letterkundigen, bijvoorbeeld Antonie Donker, Jan Engelman, Menno ter Braak en C.J.Kelk, positief, hoewel er natuurlijk ook kritische opmerkingen worden geuit. Ook haar tweede bundel wordt goed ontvangen.
Het keerpunt in de verhouding tussen de zusjes komt als Ida en niet Truus in 1945 de Van der Hoogtprijs krijgt. Ida ontvangt die prijs voor haar tweede bundel ‘Het Veerhuis’. Ze gaat vrolijk naar haar vaders huis, maar daar is van feestelijkheid geen sprake. Haar beide zusjes Truus en Mia zijn ook thuis, maar er wordt, volgens Ida, geen woord aan haar prijs gewijd. Ida is diep gekrenkt en voelt zich op dat moment verraden door haar eigen familie.
Truus heeft vanaf 1934 veel gehad aan de vriendschap met de bekende literator Dirk Coster en zijn tweede vrouw Marie van Kranendonk. Mieke van den Berg en Dirk Idzinga, de schrijvers van de biografie van Truus hebben tal van lange, ‘onstuimige’ brieven van haar aan hen opgedoken uit eind jaren dertig, begin jaren veertig. Zij noemde de Costers tenslotte soms ‘liefste pierewietjes’, of ‘liefste parkietjes’.
De schrijvers van dit boek hebben heel veel speurwerk verricht met opmerkelijk resultaat. Zo hebben zij onder andere contact gekregen met een van de schoondochters van Truus, die erg op haar gesteld was.
Truus publiceert na die twee bundels niet meer. Ze is wel bezig met een nieuwe bundel, maar haar gezondheid is niet goed, waarschijnlijk heeft zij tbc. De oorlog heeft diepe sporen nagelaten. Het huis in den Haag waarin zij met haar zoons woonde, is door een granaatinslag verwoest. In haar nagelaten gedichten staat dit kwatrijn:
Mijn huis verbrand, mijn kinderen verstrooid,
het rijke leven reddeloos berooid.
Wat stuurt de hand, die ’t glas zorgvuldig vormt
en ’t dan moedwillig weer in scherven gooit?
In 1961, een jaar na haar dood, verschijnt de bundel Verzamelde gedichten, bezorgd door professor Donkersloot, waarin ook de Nagelaten gedichten die door haar zoon Jan in de nalatenschap waren gevonden, zijn opgenomen.
In die nagelaten gedichten, waaronder veel uitstekende kwatrijnen, treft mij haar oprechtheid, de eerlijkheid om het failliet van haar leven onder ogen te zien, het zoeken naar God en ook de wanhoop en de eenzaamheid om het in wezen nooit gekend zijn. En het verlangen naar de moeder, die nooit een lieve moeder voor haar is geweest: o, als ze mij nu in haar armen nam… en
Zoudt gij mij nog herkennen als ik kwam…?
Moeder, ik ben naar lijf en ziel geschonden:
als een melaatse, overdekt met wonden,
die bedelend omgaat voor een boterham,
zo dwaal ik in gedachten om het huis,
hunkrend en schuw (…)
Moeder, ik ben tot stervens toe gehavend,
’k weet dat gij wachtend uitziet iedren avond:
Zoudt gij mij nog herkennen… als ik kwam?
De kwatrijnen zijn vlijmend en schrijnend. Ik citeer er nog twee:
Op kruistocht ging ik naar het heilig land,
Stortzeeën zweepten mij van strand tot strand.
’t Gebedenboek is overboord geslagen,
’t gebeukte schip liep stuurloos vast in ’t zand.
Mijn levensboek ligt op de markt. Bekruimeld,
gescheurd: door honderd handen vet beduimeld.
Snel doorgebladerd, even snel vergeten…
Wie let erop, als ’t van de stapel tuimelt!
Truus wordt maar zestig jaar. Ida schrijft na haar dood een indrukwekkend gedicht, dat verschijnt in de aan haar zuster opgedragen bundel ‘De Hovenier’:
MET VOLSTREKTE EER
Er kwamen paarden in de witte sneeuw
te Wassenaar voorbij het dorpskerkhof
de dag dat daar mijn zuster werd begraven.
– Zij kende slechts één liefde: de volstrekte. –
En komende ter hoogte waar het was,
ving één paard aan te knikken met het hoofd,
beamende hetgeen zij heeft gedaan.
En al de anderen in de witte sneeuw
inhoudend waar de smalle vore was,
zij trantelden en neigden, en bewezen
de laatste eer.
Van harte wil ik dit boek over deze boeiende vrouw aanbevelen. Het is met tal van foto’s geïllustreerd.
Laura Reedijk-Boersma
Mieke van den Berg en Dirk Idzinga: De sluier weggevallen. Truus Gerhardt, Biografie en Verzamelde gedichten. Den Haag: De Nieuwe Haagsche, 2010
Auteur is emerita predikant (PKN) te Zeist