Een dans in de lichtkring – Over Een huis voor de ziel

logoIdW

 

EEN DANS IN DE LICHTKRING – Over Een huis voor de ziel

Eind november is in dit blad al een bespreking van ‘Een huis voor de ziel. Gedachten over de kerk voor binnen en buiten’, het tweede boek van Henk de Roest verschenen, geschreven door Michiel Pronk. Ik had het boek net gelezen, gestimuleerd door een lezing van de Roest in mijn Thomaswijkgemeente in Zeist. De titel ‘Een huis voor de ziel’ sprak mij erg aan. De bespreking van Pronk vond ik daarna nogal zuinig. Hij had te veel tijd nodig gehad om het boek te lezen, want het was te dik. De hoofdlijn werd verloren en onbegrijpelijke zijwegen werden ingeslagen. Het overkoepelende thema werd gebruikt als een kapstok om dingen aan op te hangen… Gelukkig spraken ook enkele hoofdstukken hem aan. Daarbij het hoofdstuk dat ook mij het meest deed.

Nu ik het boek weer in handen neem, vind ik het inderdaad ook iets te dik. Maar ik ben er toch heel enthousiast over. Graag wil ik daar iets over schrijven.

In 2008 verscheen de derde druk van het eerste boek van de Roest ‘En de wind steekt op! Kleine ecclesiologie van de hoop’. Ook dit nieuwe boek zal zeker herdrukt worden. Ik bestelde het de dag na zijn lezing, zo was ik onder de indruk van zijn bezielde verhaal over de veelkleurigheid van alle mogelijke ‘kerkplekken’ in Nederland en ver daarbuiten. Er gaan kerken ter ziele – maar telkens kan er dan toch vaak weer een stekje groeien dat mensen inspireert en hun hoop voedt.

Na de lezing vertelde de Roest desgevraagd dat hij colleges begint met te vragen naar geloofservaringen van zijn studenten. Ervaringen van geraakt worden, aangeraakt worden, gegrepen worden door ‘iets’ tijdens een dienst, tijdens het lezen van de bijbel, in de ontmoeting met anderen. Ik vind het heel belangrijk dat die ervaringen serieus genomen worden, dat ze ertoe dóen. In mijn studententijd werd er nooit over gepraat, zeker niet tijdens colleges.

De kerk kan ‘een huis voor de ziel’ worden, zei de Roest, als meer rekening wordt gehouden met de verlangens van mensen dat hun ervaringen meetellen. Dat zij in de kerk dingen horen die te maken hebben met hun leven, met verdriet en pijn maar ook met vreugde en hoop, dat ze liederen zingen waardoor ze geroerd worden en geroepen worden, dat ze na de dienst ‘opgewekt’ de kerk verlaten, met nieuwe moed en nieuwe hoop en een nieuw gewekte creativiteit.

Gods huis en de ziel horen al eeuwen bij elkaar. Niet alleen in het kerkgebouw, maar ook in de justitie, de psychiatrie en het straatpastoraat. De Roest noemde in zijn lezing als voorwaarden voor een bloeiende kerkgemeenschap: Een heldere identiteit en visie. Kan de wijk een hulpbron zijn voor de geloofsgemeenschap? Partnerschappen creëren in dorp, buurt, wijk. Geloofservaringen delen. Geloof verbinden met het dagelijks leven. Een animator, een coach, als leider van het team. Openstaan voor begeleiding. Leren van andere geloofsgemeenschappen.

Dit alles wordt in het boek uitgewerkt. Wat mij in het bijzonder trof is dat volgens hem de ziel vooral het vermogen is om geraakt te worden. Geraakt worden, daarnaar verlangen we. Dat het ons iets dóet, dat de zondagse kerkdienst iets met ons doet, dat we daar iets van God vernemen, dat Jezus ons aanraakt.

De Roest noemt in zijn boek veel mogelijkheden om de verhalen van de bijbel door te geven: meditatief, zingend, luisterend, schilderend. Door dans, poëzie, cantate, toneel worden ‘de snaren van de ziel’ geraakt. In de kerk komen we thuis. ‘Poëzie helpt de ziel aan onderdak’ schreef Nijhoff.

Ik was verbaasd over alles wat deze lezing bij mij losmaakte, vooral de vreugde dat ik bij deze club mag horen. Ook de veelzijdigheid van het aanbod van de kerk, de heilsgeheimen die we met elkaar delen, het mysterie van de kerk, de zinvolheid van de rituelen, de intimiteit, de hoop voor de toekomst, ook ‘het woord voor de wereld’ (‘eerst naar binnen, dan naar buiten!’) en de vragen die dan naar boven komen: wat kunnen wij als wijkgemeente betekenen voor de mensen en de instituten om ons heen, en wat kunnen zij voor ons betekenen.

Hier werden geen droevige praatjes gehouden over de neergang van de kerk, maar er was oog voor de mogelijkheden en voor de toekomst van dat ‘kleine kuddeke’, zoals ik het dan maar noem, van mensen die met elkaar meeleven en naar elkaar omzien, en die geloofservaringen delen en die er op uit trekken naar anderen.

In het boek wordt een ongelooflijke hoeveelheid literatuur verwerkt. Ook de kerkleraren Augustinus, Bonhoeffer, Barth en Miskotte (‘er is in de Zoon een surplus aan mysterie’) worden geciteerd. Daarnaast gedichten en liedteksten. Maar tevens worden verhalen over ontmoetingen van straatpastores en van mensen die in gevangenissen werken en van hen die met demente mensen een dienst houden, doorverteld. En verhalen over wat er elders in de wereld gebeurt op plaatsen van ‘belonging en believing’.

Wat mij zeer trof: dat de Roest zelf in zijn studententijd het evangelie van Markus uit het Grieks moest vertalen en achter elkaar dat verhaal van Jezus lezende, ging geloven in het geloof van Jezus. Het werd een indringend geraakt worden door Jezus, dat in zijn leven bleef en blijft nawerken.

Dit laatste verhaal vertelt hij in hoofdstuk 5 dat voor mij het hart van het boek is: Het huis in… Bewegen in het gebied van Gods geheim. Met daaronder: ‘Hier wijdt mijn ziel met een verwonderd oog’. (Psalm 27)

Enkele titels van hoofdstukjes: De afzondering is nodig voor de taal van de ziel; naar een kerkplek gaan is even apart gaan zitten; om een bijbelverhaal in te stappen; om ervaringen uit te wisselen; om met het geloof van Jezus in verbinding te komen; om te genieten van rituelen en symbolen; om feest te vieren; om God te aanbidden; om zin te ontvangen; om samen stil te zijn; om te ervaren opgenomen te zijn in een groter geheel. Op die manier wordt de kerk een heilige plaats. Het woord ‘heilig’ wordt in dit boek trouwens weinig of niet gebruikt en dat verbaast mij.

Uit dit hoofdstuk tenslotte nog een citaat: ‘Wanneer de taal van de preek tendeert naar een gebed en er bijgevolg een principiële openheid is voor het komen van de Geest, kan er een resonantieruimte ontstaan. Het preekschrijven maar ook het preken zelf krijgt dan het karakter van een dans in de lichtkring, met de bedoeling Gods Geest ertoe te verleiden mee te doen en de leiding over te nemen.’

Ik heb één kritische opmerking: ik vind het woord ‘kerkplek’ zo lelijk. Het komt honderden keren voor. Is het woord ‘kerkplaats’ niet beter? Of ‘kerkruimte’? Als mensen tenminste afleren daarbij aan een kerkgebouw te denken. Maar verder: lees dit boek en wordt (opnieuw?) geïnspireerd door het beeld van de kerk als ‘huis voor de ziel’.

Laura Reedijk-Boersma

Auteur is emerita predikant (PKN)