Van de redactie

logoIdW

 

VAN DE REDACTIE

Het is al even geleden dat ons dubbeldikke nummer over poëzie op de deurmat viel. Inmiddels heeft de politieke realiteit ons ingehaald. Aandacht daarom dit keer voor de zogenaamde Doorbraak en de (on)mogelijkheid van christelijke politiek.

Naar alle waarschijnlijkheid – dit redactioneel is vóór woensdag jl. geschreven – heeft bij de afgelopen verkiezingen het CDA fors verloren. Moeten we blij zijn met het verdwijnen van de christelijke politiek omdat deze alleen maar “ellende brengt”, zoals de Gereformeerde Bonds-predikant Paul Visser onlangs stelde? Zestig jaar na dato uit onverwachte hoek opnieuw een pleidooi voor doorbraak… Andere predikanten pleitten in een manifest voor een sociale politiek en hadden hiervoor hun angst voor de SP overwonnen. Weer voorstanders voor een nieuwe doorbraak dus – deels op hun wenken bediend. Het ziet er naar uit dat het ‘christelijke midden’ steeds minder een rol van betekenis zal gaan spelen, en dat daar waar onze politiek begint te seculariseren, zij automatisch polariseert. Hoe staat het nu eigenlijk met de Doorbraak?

We beginnen met twee meer beschouwende artikelen. Noordegraaf blikt terug op het verlangen van de ‘founding fathers’ van In de Waagschaal naar een brede volkspartij voor christenen en niet-christenen om juist aan de polarisatie van Kuypers anti-these te ontkomen. Een inzet en tegoed die nog steeds gelden, ook waar de Doorbraak niet bracht wat velen hoopten. Meijering plaatst het ontstaan van de Doorbraak binnen het ontstaan van de christelijke partijen en hun ontwikkeling tot een meer algemene partij, en spreekt ronduit van een mislukking: er was bij de Doorbraak meer sprake van secularisatie dan van integratie. Kathleen Ferrier, demissionair volksvertegenwoordiger voor het CDA, reageert op Meijerings opvatting dat God zou zijn verdwenen uit de Tweede Kamer. Zij is fel voor christelijke politiek. Met de fijnzinnige meditatie aan de hand van onder andere Jezus Sirach door Doedens nemen we even wat afstand en stellen de vraag wat het politieke handwerk kan zijn zonder een visie op de mens die daar bovenuitgaat.

In de bijdragen van Polhuis en Ten Boom vindt u twee geheel oppositionele standpunten. Polhuis pleit krachtig voor een nieuwe doorbraak. Niet om alsnog te komen tot één progressieve volkspartij, maar omdat de politiek mét Barth principieel niet christelijk georganiseerd kan en moet worden, en onze politieke verhoudingen hier ook alle aanleiding toe bieden. Ten Boom heeft juist vragen bij het vrijheidsbegrip van Barth dat aan zijn afwijzing ten grondslag ligt en ziet een christelijke stem inmiddels als een vorm van verzet. Ook Dekker, tot slot, neemt afstand wanneer hij nuchter stelt dat voor de kerk democratie niet de enige mogelijke staatsvorm is. Hij is ook degene die de meditatie verzorgt; ook hier klinkt duidelijke scepsis ten aanzien van ons Westen door.

In ‘Vergeten boeken’ vraagt Wessel aandacht voor de 19e eeuwse Van Oosterzee door de ogen van M. van Rhijn, terwijl Polhuis in zijn commentaar mijmert over de ethische aspecten van de Olympische Spelen in Nederland. Want politiek is natuurlijk niet alles.

In de Waagschaal – breekt nu eindelijk echt door                                  Wessel ten Boom