Van de redactie

logo-idW-oud

Van de redactie

Wij lopen tegen de zestig: het volgend nummer van ons tijdschrift gedenkt dat In de Waagschaal op 6 oktober 1945 voor de eerste keer in de bussen van de lezers viel. Straks kijken we even terug, niet uivoerig, dat is onze stijl niet, we gaan telkens vrolijk en moedig verder bewust te zijn “in de weegschaal van Hem die het leven en ’s levens kansen ons hergaf en de vrucht verwacht van wat onder Zijn bestel in het vergane leed en de geschonken uitkomst werd gezaaid”, zoals de toenmalig hoofdredacteur Dr K.H. Miskotte schreef.

De tijden zijn enorm veranderd, of liever gezegd, wij zelf. De tijdgeest heeft ons in zijn macht, of is het omgekeerd en prodeceren wij de algemeen heersende denkwijze? In ieder geval heeft In de Waagschaal zestig jaar lang, met een kleine onderbreking, getracht te luisteren naar woorden en pretenties om die opnieuw te wegen, ten behoeve van het gemenebest.

Wat meteen in het oog springt in dit nummer zijn de bijdragen van Van der Kolk en Lensink, en de daaraan voorafgaande brief van Polhuis cum suis. Vandaar ook het motto op de kaft deze keer ‘Liefde voor Israël?’ Het is goed daarbij te bedenken dat vanuit de hoge bezien Israël eerder het object dan het subject van liefde is. De Here God heeft zijn verbond met zijn volk niet verbroken. Ook dat moet gewogen, meegewogen worden. Humanistisch gezien is dit verbond een graat in de keel, of om nog een woordje Latijn te gebruiken een corpus alienum, lastig: liefde voor de zondaar.

De meditatie van De Knijff ontspruit aan het ‘boven’ van Paulus. De Ten Booms schrijven gezamenlijk in dit nummer, hij nog verder over het Latijn en wat daarmee samenhangt, zij als weerwoord op Polhuis’ en Biezeveld’s reacties op de verklaring van Mohammed B. Tussen al het andere in van Bource gewaagt van een aanslag nu vierhonderd jaar geleden.

In onze serie Weerloze Waarheid werkt Hinrich Stoevesandt verder zijn gedachten uit en spitst zich toe op de ervaring.

Lewis Caroll, die we in het sprookjesnummer deze zomer beter leerden kennen, is ook diaken geweest. Via hem komen we Maurice, Kingsley en Gunning op het spoor in de bijdrage van Den Boer. Rens Kopmels ging als student in Utrecht door als Sartre-kenner. Seid ein Mann und tue etwas Tapferes (van Zwingli) tekent Sartre ten voeten uit.

Spijkerboer las een boek over Augustinus, door Nederlandse, Vlaamse en Zuid-Afrikaanse schrijvers, 539 bladzijden dik. Maar Noordmans’ boek over hem blijft verplichte lectuur. In ‘Mijn gewonde hart’ wordt het leven van de Joodse vrouw Lilli Jahn getekend in brieven en foto’s. Laura Reedijk-Boersma doet verslag. Bernard Prakke’s commentaar en een boekaankondiging maken dit nummer compleet.

S.L. Schoch