Van de redactie

logo-idW-oud

 

VAN DE REDACTIE

Coen Wessel begon in ons vorige nummer met een reeks artikelen over Geert Wilders en zei dat daarin een cultuurstrijd te voorschijn komt. In dit nummer borduurt hij (met diepe steken!) verder op dit patroon. Ten tonele verschijnen eerst de Parijs behémiens in de negentiende eeuw, met hun vertakkingen naar de eerste socialisten, en daarna volgt de homo ludens die in Amsterdam bij Het Lieverdje op het Spui optrad. Uiteindelijk gaven de katholieke en protestantse elites de strijd voor hun waarden en geestelijke idealen prijs. Vandaar de verontwaardiging die zich uit in de vele stemmen die Wilders krijgt!

Tja, onlangs vroeg een kamerlid van de partij van Wilders aan de regering om eens uit te zoeken wat allochtonen ons kosten en hoeveel baat wij (lees: de autochtonen) daarbij hebben. Je zou natuurlijk ook eens een kosten- en baten-analyse kunnen maken van mensen die te veel blowen, drinken, roken of heel eenvoudig: veel te veel eten. Gibbon schreef indertijd over de opkomst en ondergang van het Romeinse Rijk en Jonathan Israel een paar jaar geleden over de opkomst en ondergang van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Zou Coen Wessel ooit nog een artikel kunnen schrijven over de opkomst en de ondergang van Geert Wilders? In ieder geval wachten wij met spanning op zijn volgende artikel.

De artikelen van Rochus Zuurmond over het Apostolicum, die wij afgedrukt hebben, kregen veel belangstelling. Maar in de redactie zijn er toch vragen over zijn reeks opgekomen. Peter Verbaan en Udo Doedens brengen die onder woorden en hun vragen lijken niet op elkaar. In nr. 3 van deze jaargang stelde Eginhard Meijering aan het eind van zijn artikelen over de theologie van Barth een vraag. In nr. 8 gaf ik op zijn vraag niet het maar een antwoord. Rens Kopmels en Jan van der Kolk kunnen zich niet in mijn antwoord vinden en zetten uiteen waarom dat zo is. Het is niet de bedoeling van deze pagina om hun daarop van repliek te dienen, maar wanneer Van der Kolk zegt dat Meijrings vraag ‘een ander, dieper antwoord’ moet krijgen zeg ik: daarvoor houd ik mij van harte aanbevolen.

Martinus Nijhoff en Ida Gerhardt: twee sterren aan het firmament van de Nederlandse dichtkunst. O.W. Dubois bespreekt een boek over de eerste en Laura Reedijk-Boersma vertelt over de tweede dingen die je niet zou geloven als je niet wist dat ze door een ter zake kundige geschreven zijn. Is Simon Vinkenoog ook zo’n ster? Ik vrees van niet maar er is één gedicht in het artikel dat Den Boer aan hem gewijd heeft, waarvan ik nooit zou geloven dat Simon dat gemaakt heeft.

Naast de vaste rubrieken – last but not least – het artikel van Coen Constandse waarin hij echt ingaat op de vragen die hem naar aanleiding van zijn proefschrift gesteld zijn.

Tenslotte: het is niet ondenkbaar dat dit nummer een paar dagen te laat komt omdat de drukkerij ook wel eens vacantie heeft.

A.A. Spijkerboer