De rechten van de mens – Een beetje universeel

logo-idW-oud

 

DE RECHTEN VAN DE MENS – Een beetje universeel

Het begon met de SGP. De rechter, die oordeelde dat de mannenbroeders vrouwen moesten toelaten als candidaat voor publieke functies. Juridisch loepzuiver, zonder twijfel. Maar ergens van binnen schuurde iets: moet dat nou?

In dezelfde tijd vlamde af en toe de discussie op over dierenrechten; het gevoel daarbij dat een bepaald soort logica over de grens van het gezonde verstand werd geduwd. En er meldde zich een nieuw thema, de jongensbesnijdenis in jodendom en islam, waarbij ook de rechten van het kind in stelling werden gebracht. Weer dat gevoel van wrevel: rechten van het kind bovenop die voor alle leeftijden. Komen er straks ook eigen rechten van pubers, en staat ons zo een ware plaag van rechten te wachten. Moeten we niet eens nadenken over dat hele idee, de-rechten-van.

In de maanden dat deze onaangepaste gedachten door mijn hoofd spookten, kwam me het boek in handen van Siep Stuurman, “de uitvinding van de mensheid”. De titel prikkelt meteen al. De éne mensheid niet als een gedachte die stil lag te wachten op ontdekking, maar een uitvinding. Puur mensenwerk.

De barbaren van over de grens
Stuurman hecht veel waarde aan wat zich langs grenzen afspeelt. Aan de ene kant een gezeten landbouwsamenleving, die met verbazing en afkeer kijkt naar die andere wereld, nomaden met bizarre gewoonten. Onvermijdelijke contacten leiden, soms, tot een zeker begrip, tot het vermoeden dat zonderlinge gewoonten logisch samenhangen met een andere manier van leven, die door andere omstandigheden gedicteerd wordt. Zo kan op den duur het woord barbaar zelfs zijn wegwerpende betekenis verliezen. Over de grens wonen óók mensen, die zich op hun beurt verbazen over óns. Voor mijn gevoel vervloeit zo de grens tussen uitvinden en ontdekken

Stuurman haalt zijn stof uit de hele wereld. China, Zuid-Afrika, de beide Amerika’s. Zijn voorbeelden reiken van de vijfde eeuw vóór Christus tot heden, hij noemt Herodotus, Sau-a Ch’ien, Ibn Khaldun, en vergeet ook het bijbelse Israël niet. Hij komt uit bij de Verklaring van de Rechten van de Mens, 1948. Ruim 500 rondweg spannende bladzijden.

De scharniermomenten in die geschiedenis behandelt hij in détail, wat vermakelijke inkijkjes levert in allerlei hoogpoli-tiek en kleinmenselijk gespartel. Zo kostte het bij het begin van de Franse Revolutie de Nationale Vergadering nogal wat moeite, de joodse landgenoten toe te laten tot Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. En de mulatten in de Cara-ibische koloniën, hoorden die erbij. Of, nog erger, de zwarte slaven. De plantage-eigenaren vonden van niet, en die hadden hun mannetjes in Parijs.

Zeden van vreemde volkeren en de SGP
Zo werd er ook uitvoerig geslepen aan woorden en zinnen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 1948, om landen en landengroepen over de streep te trekken, wat trouwens niet helemaal lukte. De redactiecommissie kreeg tal van suggesties. Eén ervan is bijzonder interessant, en voert langs een omweg terug naar de SGP: een amendement dat het, in de ogen van sommigen nogal eenzijdig westerse, karakter van de Verklaring moest verzachten. Het recht zou moeten worden vastgelegd om te leven volgens eigen cultuur en tradities. De tegenwerping laat zich raden: als zo’n cultuur nu eens ingaat tegen wat wij nu net willen proclameren als recht van de mens. Als ze bijvoorbeeld discriminatie in stand houdt. Het amendement heeft het niet gehaald.

Dat is jammer. Met het amendement zou de Verklaring niet zo gauw een instrument zijn geweest in overijverige han-den. – In Afrikaanse culturen wijkt “ik denk” vaak voor “wij vinden”. Je hoeft daar niet eens voor naar Afrika; wij in het westen hebben onze subculturen, en ze zijn vaak het zout in de pap van de samenleving. Ook die hebben hun eigen codes, hun do’s en dont’s, die soms zelfs gelden op straffe van excommunicatie. De gereformeerde gezindte is, bij alles wat ze verder óók is, zo’n subcultuur, met codes die overigens wel terdege in beweging zijn.

Argeloos is het allemaal niet; ook in zichzelf gekeerde groepen moslim-immigranten vormen zo’n subcultuur, met co-des die soms wringen met onze normen. Geen multicultureel zonnetje. Wat telt is tolerantie en wijsheid: wat kàn, en wat kan beslist niet. Met het amendement zou de SGP tijd hebben kunnen winnen, en zou een twijfelachtig beroep op godsdienstvrijheid teneinde de Kamerfractie vrouwvrij te houden, niet nodig zijn geweest. Misschíen niet. De VN-verklaring is geen wet en geen bindend verdrag. Alleen wat eruit in onze wetgeving komt, verplicht. Maar gezag zou zo’n artikel over de rechten van de eigen cultuur wel hebben gehad, en het had een al te zelfverzekerde rechtlij-nigheid van activisten kunnen voorkomen.

Bij de paters op school
De Verklaring negeert culturen en subculturen, en is daarin westers en maar een beetje universeel. Het omgekeerde kan ook: culturen negeren uitdagend de Verklaring. In 1990 gaf de organisatie van islamitische staten een manifest uit, dat in feite betekent: aan jullie mensenrechten hebben wij geen boodschap. De huiveringwekkende tekst, die steeds verwijst naar de shari’ah, vertolkt de stem van een flinke groep landen, die in ’48 goeddeels nog niet beston-den, en die nu luid en duidelijk afscheid nemen van wat ze zien als westerse hobbies, wat niet helemaal onwaar is. Een enkele keer buig je het hoofd. De islamieten reppen van rechten èn plichten, in de VN-Verklaring komen plichten maar één keer voor.

Hoe westers is ze? Siep Stuurman zegt dat de denkfiguur van individuele rechten verwant is aan de Europese Ver-lichting, maar dat het radicale universalisme van de Verklaring kwam van Aziatische en Zuid-Amerikaanse landen. Hij wijst dan op leden van de voorbereidingscommissie die zich danig hebben geroerd; met name noemt hij vier Aziaten.

Maar figuren uit niet-westerse landen die toen, 1948, op hoog niveau meepraatten, hadden goede kans, bij de paters op school te zijn geweest, en europees verder geleerd te hebben. Van Stuurmans vier getuigen is er één thomistisch filosoof, een ander was een uitgesproken feministe. Eén was dan toch uit een confucianistisch nest, de Chinese filo-soof Peng Chun Chang.

Er is wel terdege gediscussiëerd over de filosofie van de rechten van de mens. Men kwam er niet uit, waarop werd besloten dat ieder maar naar eigen goesting een wereldbeschouwelijk vloertje moest aanbrengen. Practisch, maar niet erg bevredigend. De tekst wordt er niet universeler door; niet elke filosofie en niet elke adat past eronder. Veel-zeggend is een opmerking van Peng Chun Chang, die bezwaar maakte tegen het verzwegen individualisme. Hij pleitte voor een “two people mindedness”. Zo hoor je nog eens wat van een confucianist. Mozes en de profeten hadden op dit stuk ook hun zegje kunnen doen. Het is de moeite waard, hen nader te horen.

Hans Blankesteijn

Siep Stuurman, De uitvinding van de Mensheid, Bert Bakker 2009