100 jaar Gereformeerde Bond – 100 jaar Samuel Beckett

logo-idW-oud

 

100 jaar Gereformeerde Bond – 100 jaar Samuel Beckett*

Dit jaar is het honderd jaar geleden dat de Gereformeerde Bond werd opgericht. Het is gevierd in de Jacobikerk te Utrecht, met pijn in het hart vanwege de scheur die na de eenwording van de protestantse kerken door de Bond is heengegaan en ook omdat de Bond nog altijd moet bestaan. Een echte Bonder wil niet als Bonder bestaan. Een echte Bonder wil dat de kerk wordt opgericht uit haar diepe val, zodat de Bond kan worden opgeheven.

Ter gelegenheid van het eeuwfeest dat geen feest is, is er wel een bundel uitgebracht, die in twaalf hoofdstukken de geschiedenis van de Bond en de belangrijkste aspecten ervan belicht. Het is een aangrijpende geschiedenis, zoals de hele kerkgeschiedenis van de negentiende en twintigste eeuw in Nederland aangrijpend is. In het hoofdstuk over de geschiedenis van de Bond (GB 9-31) laat C. Blenk zien dat het einde ervan, de scheuring die uitliep op de vorming van de Hersteld Hervormde Kerk, honderd jaar geleden in de kiem er al in zat. De potentie die er toen in zat moest zich eens actualiseren. Twee visies op de kerk hebben de Bond altijd al begeleid: een ‘hervormde’ en een ‘kuyperiaanse’ (H. Visscher). Vanaf het begin waren er Bonders die met twee benen in de Hervormde kerk stonden en zij die er met een been buiten stonden.

Dat verschil was ook te merken in de omgang met de cultuur. Van de Beek laat de ontwikkeling van de visie op de cultuur mooi zien (GB 145-164). De periode tot aan de Tweede Wereldoorlog kenmerkt zich door een grote betrokkenheid op de cultuur, vooral op de politiek. Vanaf de oorlog begint de Bond steeds meer nadruk te leggen op de verdediging van de waarheid in een juridische zin. En vanaf de jaren tachtig weet volgens Van de Beek ook de Bond zelf steeds minder wat waarheid is. Holle frasen en veel buitenkant is het geworden.

De paradox die Van de Beek waarneemt, is dat het met de invloed van de cultuur op de kerk precies omgekeerd gaat: juist in de jaren dat de Bond zich steeds meer richt op verdediging van haar schatkist vol waarheid, komt de cultuur de Bond binnen. De cultuur gaat de Bond bepalen, juist omdat de Bond helemaal in de afwijzing van de cultuur opgaat. De positieve stem wordt onhoorbaar en klinkt alleen nog als tegenstem van de cultuur. Zo kunnen we ons afvragen of de daaropvolgende periode, waarin de Bond zelf steeds minder inhoudelijk weet waar het naar toe moet, en zich verliest in het steeds weer beklimmen van dezelfde barricaden waar ze zo bekend door geworden is, niet moest volgen juist uit de periode van de verdediging. Toen de Bond de betrokkenheid op de cultuur verloor, begon ze haar eigen identiteit te verliezen.

Dat was in de jaren kort na de oorlog. Het was in de jaren van het existentialisme, in de jaren dat Samuel Beckett zijn briljante toneelstuk ‘Wachten op Godot’ (‘En attendant Godot’, 1953) schreef. 2006 is ook voor de literatuur een belangrijk gedenkjaar. Toen in Nederland de Bond werd opgericht, werd in Ierland Beckett geboren.

Het toneelstuk ‘Wachten op Godot’ kan gelezen worden als een preek. Een existentialistische preek over Lukas 23:39-43: de twee misdadigers die met Jezus gekruisigd worden. Tot een van hen zegt Jezus: ‘Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn’. Beckett haalt dit gedeelte aan het begin van het stuk aan (SB 476-477). Hangen aan een houten kruis is niet zoveel anders dan eindeloos wachten onder een boom, wat de spelers in het toneelstuk doen. Beide zijn beelden voor het menselijk bestaan. Is er redding uit dat bestaan? Eén van de twee werd gered, zegt Beckett, en hij herinnert er ook aan dat dit maar in één van de vier evangeliën verteld wordt. Dat maakt de kans op redding niet groter.

Het was deze prediking van Beckett die de Bond de deur voor de cultuur deed sluiten. Zo zinloos kon het toch niet met de mens gesteld zijn. De zekerheden over de zin van het leven stonden in eigen kring nog recht overeind – meende men. Maar hoe harder men riep dat dit het bederf van de goede zeden was, hoe meer de zekerheid in eigen hart afbrokkelde. De preken van de Bond gingen nog uit van de volstrekte vanzelfsprekendheid van Gods bestaan en voorzienigheid, zodat men de vragen daarover kon overslaan en zich wijden aan de vragen van bekering en wedergeboorte.

Inmiddels zijn de tijden veranderd. Niet weinig Bonders zullen iets herkennen van het Wachten op Godot. Bestaat Hij wel? Komt Hij wel? Gereformeerden wachten op God. Die ervaring zou er aanleiding toe moeten geven nu ook anders te gaan preken. De Bond staat bekend om z’n bevindelijke prediking. Daarover schrijft F.G. Immink (GB 167-181). Hij neemt echter niet waar dat in de Bond de bevindelijke prediking onder druk staat. Naar mijn ervaring gaat het bevindelijke er onder de jongere Bonders af. Bevindelijke prediking betekende eerder vooral een prediking waarin het steeds weer gaat over de heils-toeëigening en dat in een taalveld dat de jongere predikanten niet meer kunnen of willen hanteren. Van de weeromstuit kiezen zij voor een veel ‘praktischer’ en ook rationelere prediking, waarin het gaat over de vraag hoe als christen te leven, de missionaire vragen en de apologetische. Dat lijkt mij nu een vergissing. Als de Bond in de jaren vijftig niet de boot van de cultuur gemist had, had zij toegang kunnen vinden tot een nieuwe bevindelijke prediking. Het is vandaag de dag de roeping de schade alsnog in te halen, de preken van Beckett te lezen en existentieel te verwerken. Veel van wat hij zegt kan onomwonden bevestigd worden. Het leven lijkt op het hangen aan een kruis en wachten op een Verlosser. Het menselijk bestaan is de tredmolen van de Ewige Wiederkehr des Gleichen. Alles, maar dan ook alles, is lucht en leegte, of om de Bonders wat naderbij te treden: ijdelheid der ijdelheden. De wereld is een onbegrijpelijke chaos en het menselijk hart niet minder. En ook van de ratio is niet veel te verwachten. In een briljante passage voert Beckett een meester en zijn slaaf op, Pozzo en Lucky. De slaaf zit aan een touw vast en kan op commando van Pozzo twee dingen: dansen en denken. Nadat de dans geweest is, wordt op bevel het tweede kunstje vertoond:

POZZO: ‘Denk!’

LUCKY (eentonig): ‘In aanmerking genomen dat uit de recente werken van Poincon en Wattman blijkt dat er een persoonlijke God bestaat Kwakwakwa met een witte baard Kwakwa buiten tijd en ruimte die ons zijn onmetelijke apathie zijn goddelijke athambie zijn goddelijke afasie ons liefheeft op enkele uitzonderingen na men weet niet waarom maar dat komt nog wel en naar het voorbeeld van de goddelijke Miranda (Gespannen aandacht van Estragon en Vladimir. Pozzo neerslachtig en vol afkeer.)

lijdt met hen die zijn men weet niet waarom maar men heeft de tijd in de kwellingen van het vuur van het vuur van de vlammen voor de korte tijd dat het nog duurt en die eraan twijfelen steken ten slotte de balken in brand dat wil zeggen verheffen de hel in de wolken zo blauw vandaag nog en vredig zo vredig van een vredigheid die niet lang duurt maar daarom niet minder welkom is maar laten we niet vooruitlopen op het gevolg van de onvoltooide maar niettemin bekroonde onderzoekingen van de antropopopometrische Acacacacademie van Berne tot Bresse van Testu en Conard en die vastgesteld zijn zonder enige andere mogelijkheid van vergissing dan die welke de menselijke berekeningen betreft en als gevolg van de onvoltooide onderzoekingen onvoltooide van Testu en Conard is vastgesteld gesteld dat wat volgt wat volgt wat volgt te weten maar laten we niet vooruitlopen men weet niet waarom ten gevolge van de werken van Poincon en Wattmann blijkt ook duidelijk zo duidelijk met het oog op de onderzoekingen van Fartov en Belcher onvoltooid men weet niet waarom van Testu en Conard onvoltooid onvoltooid blijkt dat de mens in tegenstelling tot de tegengestelde meningen’. (SB 507)

En zo gaat dat nog wel even door. Een sublieme aanduiding voor het onvermogen van de mens, ook in zijn denken en ook in zijn denken over God. De meeste theologische publicaties brengen het op de keper beschouwd niet verder dan de voordracht van Lucky en de ‘onvoltooide maar niettemin bekroonde onderzoekingen’ waar hij naar verwijst. Beckett zegt nergens met zoveel woorden dat Degene op wie de mens wacht niet bestaat of nooit komt. Wat hij wel zegt is dat de essentie van de mens het wachten op Hem is, zonder vanuit zijn eigen existentie, zijn denken, voelen of handelen, Hem ook maar enigszins te kunnen benaderen. De mens is in heel zijn bestaan een wachten op God in de waanzin van het heelal.

VLADIMIR: ‘Wat doen we hier, dat moeten we ons afvragen. Wij zijn zo gelukkig het te weten. Ja, in die ontzaglijke verwarring is één ding helder; we wachten op Godot.’

ESTRAGON: ‘Dat is waar.’ (SB 542)

Beckett was niet de eerste die het wachten zag als hét kenmerk van de mens en daarin van de hele kosmos. Paulus was hem voor. De héle schepping, van het sneeuwklokje tot en met sterren in hun baan en de mensen klein en groot, is onderworpen aan de ‘vruchteloosheid’, de zinloosheid, doelloosheid. Dat betekent dat de schepping geen afgerond en stabiel, bewegingsloos bestand is, maar de schepping is een en al richting: gerichtheid op de komende verlossing. Als je goed luistert, dan hoor je dat de hele werkelijkheid één groot wachten is.

Over 100 jaar zal Beckett nog wel gelezen worden. De theologie van de Bond niet, want de Bond heeft geen theologie opgeleverd, zoals De Reuver (GB 52-66) terecht opmerkt. Misschien zal er een kerk zijn die op paulinische wijze in de paradox van Beckett durft te staan:

VLADIMIR: ‘Morgen hangen we ons op. (Pauze) Of Godot moet komen.’

ESTRAGON: ‘En als hij komt?’

VLADIMIR: ‘Dan zijn we gered.’ (SB 556)

Dat er toch eens zo gepreekt werd – in de Bond en ook daarbuiten.

W.M.Dekker

* N.a.v. P.J.Vergunst (red.), Uw Naam geef eer. Honderd jaar Gereformeerde Bond 1906-2006, Zoetermeer 2006 (afgekort als GB) en Samuel Beckett, Wachten op Godot en drie romans, Amsterdam 2006 (afgekort als SB)

terug naar inhoudsopgave

volgende artikel