Handelingen 9:8

logo-idW-oud

 

HANDELINGEN 9:8

‘Saulus stond op van de grond, maar hoewel hij zijn ogen open had, kon hij niets zien.’

Fanatisme is een akelig ding. Het geeft een vermoeden van bedrijvigheid en motivatie. Mensen die maar wat deden, voelen nu een bijna heilig vuur. Zij strekken de arm, het werk moet worden aangevat. Aansluitend komen de horden, die heimelijk liever het gevecht zochten dan de veel moeilijker weg naar opbouw en geduldige toewijding.

Een grote helderheid komt over de massa, de leider wordt begroet met een pseudo-gezang ‘u mag het zeggen, wij zullen het doen, beveel wat ge wilt’ . Kinderen baren, wegen aanleggen naar het front, wapens smeden. Alles werkt weer, alles doet het, fris en vrolijk.

Een joodse jongeman zag zijn persoonlijke crisis samenvallen met de geestelijke onzekerheid van Gods volk. De opgedrongen, niet te negeren vraag luidde: ‘where do we go from here?’ God wil toch iets met ons, we moeten sloven en doven, we moeten samen strijden en vernietigen, de dood injagen om zelf op te staan. De intellectuelen gaan ook mee, iedereen geeft wat hij heeft. Maar dan moet het gezwel, het bederf, het inferieure dat de leider ons steeds zo duidelijk toont in zijn bezielende toespraken, met wortel en tak….etc.etc. Geen bestraling, nee operatie ! Jawel en met zijn allen. Wij moeten een poosje vreselijke dingen doen, onmensen worden, maar het doel heiligt ook dit middel. De leider heeft zich daarover schor geschreeuwd.

‘Ik ben bereid’, sprak Saulus. ‘Ik ken het onderkruipsel, ik heb de verleiding gezien voor de havelozen om achter hun messias aan te gaan. Maar ik begrijp die lui beter dan zij zichzelf begrijpen. We moeten ze pakken, er moet even een dictatuur komen, weg met het geneuzel.
Schoon schip. Hou zee!’ In die tijd hield Saulus van de christenen, beminde hen zoals een roofdier zijn prooi. Die twee hadden iets met elkaar. ‘Ik ga wel’, zei Saulus, ‘kan ik meteen de mensen thuis overtuigen dat er wel degelijk iets van mij terecht is gekomen. Organiseren jullie de huldiging vast, ik ga het vuile werk doen.’

Hour of Power. De oude wet moet terug, de drang het leven achterwaarts te verlaten wordt beleefd als vitale kracht. Wij zijn helemaal niet voor niks geboren, alles krijgt nu zin, in het uur der waarheid.

Maar het was de waarheid niet. Het was uiteindelijk naakte angst, beschamend gevoel minderwaardig te zijn. Toen we naar het schoolbord liepen, zouden we de som oplossen. Maar die voor de klas staat, lacht.

Wat maken de mensen zich kwaad en lopen achter …niks aan. Ijdelheid. Een keizer…in zijn blootje.

Uit de kelder van ons eigen woonhuis kwam een kwalijke damp. Uit onze mond kwam helemaal geen lied, maar een walm waarvan men zich afwendt. Schaamte overviel de fanaticus. Hij kon de som, die hij wel even zou oplossen, niet aan.- Toe maar, zei de Meester. Maar het ging niet. In plaats van kracht verlamming.

En elke week wordt hij opnieuw geboren
en wreed gescheiden van het veilig waterleven,
en elke week is hem het lot beschoren
opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.

The rest is silence.’ Het volk verstrooit zich. De aanval werd afgeblazen, we hadden het hart niet meer.

Het is op dit punt, bij deze vergeefsheid en verspilling van krachten, dat de fanaticus ontdekt dat hij blind is. Erger: hij heeft zijn eigen blindheid veroorzaakt.

Vergeten wij echter niet, dat na dit sterven zijn leven eerst begint. De maaltijd wacht, de broeders laten hem binnen.

B.Prakke