‘Bijna goddelijk gemaakt’

logo-idW-oud

‘Bijna goddelijk gemaakt’

(opstellen onder redactie van Nico den Bok en Arjan Plaisier.Boekencentrum 2005, 288 blz.)

De tweede bundel uit de kring van de Utrechtse studie-dagen, deze keer over christelijke anthropologie. Men wil daarmee een breed publiek bereiken en laten zien hoe in en om Utrecht theologie wordt bedreven.

Centraal staat de wens om klassieke theologie uiteen te zetten en dan te actualiseren. De vraag is of je zo een stad moet promoten, maar dat geldt voor Amsterdam en Leiden en Groningen ook. Het krijgt licht iets geforceerds. Niemand hoeft immers te geloven in een Utrechtse Augustinus of een Amsterdamse Heilige Schrift.

Plaisier verblijdt ons met een stuk waar Nietzsche prominent in voorkomt, zoals dat in zijn proefschrift het geval was. In de hele bundel komen bij elkaar wel tientallen theologen korter of langer aan het woord, daardoor is het ook een beetje een encyclopaedie geworden. Guardini en van Ruler flitsen voorbij, maar de trein stopt er niet.

Het stuk van Nienke Vos over Origenes en Gregorius van Nyssa is degelijk vakwerk, het is grondig en zeer spannend om te lezen. We krijgen echt inzicht in de ontwikkeling van de vroeg-christelijke anthropologie in het Oosten. Theo Zweerman schrijft over Franciscus en zijn strijd tegen het menselijk narcisme. Wie de mens wel denkt dat hij is. Klassieke theologie die zonder vertaalslag al actueel is. Noordmans zegt midden in zijn Augustinus-boek: ‘Men herkent dat’. Dat korte zinnetje ben ik nooit meer vergeten, ook dan gaat het over carrière-zucht.

W.Balke schrijft over Calvijn, een degelijk stuk. Op blz. 175 staat een heel lelijke ver­taling van een zin van de reformator: onze natuur wordt door ongestadige lusten op en neer gerukt. Ik zie zoiets niet echt voor me.

Pascal springt eruit. Een artistieke auteur met een zeer ongewone geladenheid. Klaas Bom schrijft over hem en doet dat goed. Pascal zag elke dag de afgrond waarboven de mens hangt, meest zonder het te weten.

Ik dacht met liefde terug aan het afscheidscollege 1966 van J.N.Bakhuizen van den Brink over de nederigheid bij Augustinus en Pascal. Een kleinood dat al mijn verhuizingen overleefde en dat was niet toevallig.

Hans de Knijff schrijft over Karl Barth. We zien een persoonlijkheid, die menselijke krompraterij, waan en lafheid doorzag al die zware jaren dat de leugen regeerde: 1933 tot 1945. Wij houden ons overtuigd dat de statuur van Barth in dat opzicht boven iedere twijfel verheven is. En dan is er geen onderscheid tussen Amsterdam of Utrecht, want een reus blijft een reus, vooral als hij moedig is.

Labooy is als auteur interessant, omdat hij arts en theoloog is. Erikson als analyticus van Luther komt er bij hem goed af, dat deed mij deugd. Ik hoorde dat boek ‘Young man Luther’ zo vaak verguizen en vond dat altijd jammer. Luther leed aan het een en ander, zoals veel echt grote theologen ergens aan leden en juist daarin zo groot waren.

Het slot van de bundel is gewijd aan de spiritualiteit van een hedendaagse karmelietes, Ruth Borrows. Een elegant stuk als besluit. De bundel is rijk, al is het een veldboeket, geplukt langs velerlei wegen.
A
ls de Utrechtse studiedagen tot een dergelijk boek leiden, dan zijn het dagen die er zijn mogen.

Bernard Prakke