Politieke dienst van God
Ter gelegenheid van Barths’ zeventigste verjaardag
HET IS ZEKER niet onjuist, wanneer de voorstanders van de christelijke politiek en de christelijke politieke partij er Karl Barth de schuld van geven, dat op het ogenblik vele christenen in Nederland van christelijke politiek niet willen weten en achter de bijbelse fundering van de christelijke politieke partij een groot vraagteken zetten.
Het is echter wel onjuist, wanneer genoemde voorstanders hun geestverwanten trachten te suggereren, dat Karl Barth het terrein van het politiek handelen als een neutraal gebied beschouwt, waar wij in de concrete situaties uitsluitend zakelijke beslissingen hebben te nemen, beslissingen, waarmee het christelijk geloof als zodanig niets te maken heeft.
Zó fel Barth godsdienstige politiek heeft afgewezen, even fel heeft hij het pleit gevoerd voor politieke dienst van God. Ook op het terrein van het politieke en sociale leven hebben wij God te dienen, maar daarbij zullen wij het onderscheid tussen kerk en staat in acht hebben te nemen.
In 1946 heeft Barth in „Theologische Studien” zijn „Christengemeinde und Bürgergemeinde” gepubliceerd.
HET VERWONDERT MIJ, dat in ons land aan deze studie weinig of geen aandacht is geschonken. In de geschriften, die de laatste jaren ter verdediging van de christelijke politieke organisaties gepubliceerd werden — ik denk aan de geschriften van Prof. Haitjema, Prof. van Ruler, Prof. Ridderbos en Dr. Bruins-Slot — wordt zij niet alleen niet genoemd, maar wordt ook de in haar gegeven principiële beschouwing niet verdisconteerd. Dit betekent, dat met de wezenlijke achtergrond van het verzet tegen de christelijke politieke partij geen ernst wordt gemaakt. In dit opzicht maken de voorstanders van de christelijke politieke partij het zich al te gemakkelijk. Welke is de gedachtengang van Barth? Hij maakt, zoals ik reeds zei, een onderscheid tussen „Christengemeinde” en “Bürgergemeinde”, tussen kerk en straat. De zin en het doel van de kerk is het leven in de Heilige Geest, in gehoorzaamheid aan het Woord van God in Jezus Christus. De zin en het doel van de staat is de verzekering van de uiterlijke, relatieve en voorlopige vrijheid van de enkele mens, van de uiterlijk, relatieve en voorlopige vrede van allemensen en in zoverre van de uiterlijke, relatieve en voorlopige humanisering van het menselijk leven en samenleven.
IN DE STAAT leven de christenen met de niet-christenen samen. De staat heeft geen weet van haar verhouding tot God. Zij kan niet geloven en belijden. De kerk erkent in de staat een goddelijke ordening (Romeinen 13). Zij staat niet buiten het Godsrijk, maar als een instrument van Gods genade is zij een exponent van het Godsrijk. Dienst van God is dus ook het handelen van de overheid: de uiterlijke, relatieve en voorlopige heiliging van een onheilige wereld.
DE KERK MOET kerk blijven, maar in de vervulling van haar eigen taak neemt zij deel aan de taak van de staat. In de ruimte van de staat is de kerk solidair met de wereld. Zij bidt voor de staat. Zij onderwerpt zich aan haar. Onderwerping betekent in dit verband aanvaarding van medeverantwoordelijkheid. De kerk kan niet een bepaalde christelijke staatsleer proclameren. Er is geen christelijke staat als duplicaat van de kerk in de politieke ruimte. De medeverantwoordelijkheid van de kerk voor de staat betekent, dat de kerk bezig is met de vragen naar de meest gewenste opbouw van de staat, maar zij zal er zich voor wachten, een bepaalde politieke conceptie als de christelijke tegenover andere concepties te verdedigen. Dit wil intussen niet zeggen, dat de kerk onverschillig staat tegenover de verschillende politieke werkelijkheden. In de politieke ruimte moeten de christenen beslissingen nemen voor Gods aangezicht. Zij maken onderscheid tussen de rechte en de verkeerde staat, de betere en de slechtere politieke werkelijkheid, ordening en willekeur, regering en tyrannie, vrijheid en anarchie, gemeenschap en collectivisme, het recht van de enkeling en individualisme, tussen de staat van Romeinen 13 en die van Openbaring 13. Op grond van deze onderscheidingen zal de christen in elke situatie zijn beslissingen nemen. Mannen als Prof. Haitjema en Prof. Ridderbos zeggen: Zo gaat de continuïteit verloren. Nee, zegt Barth. Er zijn wel geen christelijke beginselen, er is wel geen christelijk systeem, maar er is wel een bepaalde richting, in welke en een bepaalde lijn, langs welke onze politieke beslissingen genomen worden. Deze richting wordt niet afgeleid uit het natuurrecht. Het zijn geen christelijke, maar natuurlijke, wereldlijke, profane aangelegenheden, waarmee de christen in het vervullen van zijn politieke taak bezig is. Maar de norm van de kerk is de „Eigengesetzlichkeit” van haar eigen zaak. Zij weet van het Godsrijk. Zij wil de staat niet tot Godsrijk omvormen. De staat is niet de kerk en ook niet een voorportaal van het Godsrijk. Maar de gerechtigheid van de staat is haar bestaan als een gelijkenis, een analogie van het door en in de kerk gepredikte Godsrijk. De christen kiest en handelt op politiek terrein daarom altijd zo, dat de samenhang tussen de staat en het Godsrijk duidelijk wordt. In zijn politieke beslissingen kiest de christen voor wat de heerschappij van Christus over heel de wereld en dus ook over de staat niet verduistert, maar verheldert. De menselijke politiek mag niet tegen de goddelijke ingaan. Daarom is ook het politieke handelen voor de christen belijden. Hij roept in dat handelen de staat weg uit de neutraliteit, weg uit het heidendom, tot medeverantwoordelijkheid voor God. Barth geeft enkele analogieën aan.
De kerk gelooft, dat God mens en de naaste van de mens geworden is. Daarom is het de christen in politiek om de mens te doen.
De kerk getuigt van de goddelijke rechtvaardiging, waarin God Zijn recht op de mens en het recht van de mens handhaaft. Daarom kiest de kerk voor de rechtsstaat, tegen de anarchie en de tyrannie.
De kerk getuigt van Jezus Christus, die kwam, om het verlorene te redden. Daarom strijdt de kerk op politiek terrein vooral voor de bedreigden, de armen, de zwakken, de verworpenen der aarde, de ontrechten.
De kerk is de gemeenschap van hen, die van Godswege geroepen worden, in vrijheid kinderen van God te zijn. Daarom wil de kerk, dat de staat aan iedere burger het recht van vrijheid schenkt. Zij verwerpt de principiële dictatuur, de totalitaire staat.
De kerk is de gemeenschap van hen, die als leden van het lichaam van Christus met elkaar verbonden zijn en voor elkaar verantwoordelijkheid dragen. Daarom zijn voor haar op politiek terrein politieke vrijheid en politieke verantwoordelijkheid met elkaar ver-bonden. Zij wijst zowel individualisme als collectivisme af.
De kerk is de gemeenschap van hen, die onder één Heer, in één Geest en in één geloof leven. Daarom wil zij op politiek terrein vrijheid en verantwoordelijkheid voor allen als mondige burgers: gelijkheid voor de wet.
De kerk weet van de verscheidenheid der gaven en opdrachten van de Heilige Geest. Daarom streeft zij op politiek terrein naar verdeling van verantwoordelijkheid.
De kerk leeft van Gods openbaring en in het geloof in God als het licht, dat de werken der duisternis verstoort. Daarom is zij principieel tegen alle geheime diplomatie en geheime politiek.
De kerk leeft van het vrije Woord van God. Daarom kent zij in de staat aan het vrije woord een positieve betekenis toe.
In de kerk wordt in de navolging van Christus niet geheerst, maar gediend. Daarom beschouwt zij in de staat alle heerschappij, die niet tegelijkertijd dienst is, als een ziekte. Geen staat zonder staatsmacht, maar het moet een macht zijn, die het recht volgt en dient, niet een macht, die aan het recht voorafgaat en het recht breekt.
De kerk is van huis uit oecumenisch. Daarom verzet zij zich op politiek gebied tegen alle abstracte locale, regionale en nationale belangen. In de kerk weet men van Gods toorn en oordeel, maar men weet ook, dat Gods toorn slechts een ogenblik duurt, maar zijn genade tot in eeuwigheid.
Daarom aanvaardt de kerk, dat de staat zo nodig conflicten oplost met geweld: politie-maatregels, strafwetgeving, gewelddadig verzet tegen een ontaarde regering, verdedigingsoorlogen, maar dit alles slechts als ultima ratio. De kerk ijvert voor een zeer radicale vredespolitiek, die gaat tot aan de grens wat mogelijk is.
Het gaat dus bij Barth in de politieke dienst van God niet om een systeem en een beginselprogram, ook niet om onsamenhangende concrete beslissingen in concrete situaties, maar om een continuïteit en een richting. Duidelijk is, dat deze richting — gekozen vanuit het Evangelie — een richting is naar de kant van de democratische staat. Er is een affiniteit tussen de kerk en de staat der vrije volken.
NA DEZE PRINCIPIËLE beschouwingen spreekt Barth over de practische verwerkelijking van de christelijke politieke beslissingen.
Moet er een christelijke politieke partij zijn?
POLITIEKE PARTIJEN zijn volgens Barth in het algemeen zeer dubieuze verschijnselen. Zij zijn geen constitutieve elementen van het politieke leven. Ik geloof, dat hij zich hierin vergist. De partijformatie behoort bij de democratie der vrije volken.
Zonder partijen kan de democratie niet functionneren. Maar in elk geval wil Barth niet weten van een christelijke partij, die tegenover andere niet-christelijke partijen staat. Op politiek terrein, waar de christenen de voor alle mensen geldende boodschap van God in de gelijkenis van hun in die boodschap gegronde beslissingen te vertegenwoordigen hebben, moeten zij zich niet als christenen aaneensluiten, maar laten zien, dat zij voor allen en voor de gemeenschappelijke zaak van de gehele staat opkomen. Op politiek terrein kan de kerk het christelijke van haar boodschap niet direct, maar slechts indirect in de spiegel van haar politieke beslissingen zichtbaar maken en kunnen deze beslissingen niet daardoor dat zij christelijk gemotiveerd worden, maar alleen doordat zij blijken heilzaam voor de opbouw van de staat te zijn, aannemelijk worden gemaakt.
Een christelijke partij devalueert het christelijke. Als partij moet zij vechten voor de meerderheid en voor machtsposities, moet zij niet-christenen en dubieuze christelijke meelopers trachten te winnen, moet zij coalities met niet-christelijke partijen aangaan en compromissen aanvaarden. Daarmee holt zij het christelijke uit, verdonkert zij dat in elk geval. De christelijke partij zal de kerk en haar boodschap juist door haar christelijkheid compromitteren. Op politiek terrein kunnen christenen met hun christendom slechts anoniem optreden. Zij moeten daar beslissingen nemen, die naar vorm en inhoud ook die van andere burgers kunnen zijn en van welke zij moet hopen, dat zij dat inderdaad zullen zijn, zonder dat zij let op de levens- en wereldbeschouwing van die andere burgers. De kerk kan juist, als zij door een christelijke partij vertegenwoordigd wordt, voor de staat niet het politieke zout zijn, dat zij moet zijn. Dat kan zij alleen door de prediking van het Evangelie, dat immers ook een politieke strekking heeft.
Zij kan dat zout ook zijn door in bepaalde situaties van het politieke leven zich tot de regering te wenden of publiekelijk te spreken. De belangrijkste bijdrage van de kerk voor de opbouw van de staat is echter, dat zij in haar eigen bestaan waarlijk kerk van Jezus Christus is. Zij moet exemplarisch bestaan. De rechte staat moet in de rechte kerk haar oerbeeld en voorbeeld vinden. De kerk spreekt in de staat het minst voor misverstand vatbaar door wat zij is. Is zij waarlijk kerk, dan heeft zij geen partij nodig. En dan zullen er zeker christenen zijn, die, anoniem werkzaam in de christelijke richting, pretentieloze getuigen van de ook op politiek terrein heilzame Christusboodschap zijn. Niet omdat zij zulke vrome mensen zijn, maar omdat zij als christenen beter dan de anderen het beste voor het volk zoeken, door de staat in de christelijke richting voort te stuwen. Laat men niet zeggen, dat zij, omdat zij weinigen zijn, niets bereiken kunnen. Wat kon en kan in dit opzicht al niet reeds een enkeling. die „ganz bei der Sache” is. Wat geeft het of er slechts weinigen zijn? Wat maakt het uit, of zij in verschillende niet-christelijke partijen zitten? Zij zullen de partijpropaganda, de partijdiscipline, de partijoverwinningen en de partijnederlagen met zoveel ernst en humor beschouwen als de zaak het verdient. Maar zij zullen in elke partij voor het gehele volk werken en juist zo in principiele zin aan politiek doen.
IN OVEREENSTEMMING mei deze uiteenzettingen van Barth hebben vele christenen in Nederland gebroken met de gedachte van de christelijke politiek en het organiseren van christenen in eigen christelijke politieke organisaties. Zij hebben de overtuiging. dat het Evangelie nooit mag worden opgesloten in en vereenzelvigd met programma’s, partijen en organisaties.
Nooit mogen wereldlijke organisaties zich beschouwen als kerk of als verlengstukken van de kerk.
De taak van de christen in de politieke en sociale strijd kan alleen zijn solidariteit, daar, waar gestreden wordt om mensen, doodgewone mensen, te helpen aan recht en vrijheid.
HET KAN, GELOOF ik geen kwaad, wanneer wij ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Barth, nog weer eens aandacht vragen voor een van zijn geschriften, waarin hij van uit zijn theologische grondstellingen zoekt naar de weg, die de christen in het politiek en sociale leven heeft te gaan.
De theologie van Barth is een zichzelf toepassende theologie.
J. J. BUSKES Jr
(In de Waagschaal, jaargang 11, nr. 33. 12 mei 1956)