De fronten van vandaag – In gesprek met Rochus Zuurmond

DE FRONTEN VAN VANDAAG

In gesprek met Rochus Zuurmond

In mijn theologische bestaan is Rochus Zuurmond één van mijn leidslieden geweest. Vandaar dat ik er als redacteur hartelijk mee instemde toen hij voorstelde in In de Waagschaal het Apostolicum te bespreken. Ik heb er geen spijt van gekregen. Integendeel, beknopt en helder zet hij de hoofdlijnen van het geloof uiteen. Veel herkende ik, af en toe was ik weer verrast en leerde ik nieuwe dingen. Nog een ander gevoel drong zich bij lezing van zijn uitleg op, eerst aarzelend, maar al verdergaand steeds sterker. Daarover wil ik in deze reactie een paar opmerkingen maken.

Theologie van verzet!

Ik sluit aan bij de kritische opmerkingen van Peter Verbaan in nr. 11 van deze jaargang. Ik citeer: ‘Jammer vind ik het, dat Zuurmond over de fronten die er vandaag liggen veel minder uitgesproken is’ (13). Achter die zin zet ik een uitroepteken. Verbaan werkt dan zijn kritiek uit en vraagt Zuurmond of zijn accent op het anti-historiserende karakter van het getuigenis niet leidt tot docetisme. Een niet geringe vraag. Mijn vragen zijn iets bescheidener, maar hebben wel raakvlakken met het door Verbaan gesignaleerde.

In hetzelfde nummer reageert ook Doedens op Zuurmond. Anders dan hij voel ik mee met de kritiek van Zuurmond op het kleinburgerlijke en moralistische omgaan met de Schrift en het geloof. De uitvallen die Zuurmond in zijn serie daarnaar doet, herken ik en deel ik. De weerklank zal in menig preek van mij terug te vinden zijn. In zijn uitleg klinken de roerige jaren 60 en 70 door. Terecht typeert Doedens zijn uitleg als verzetstheologie. Nog altijd ervaar ik die typering als een compliment. Theologie als verzet, ik kan het eigenlijk niet anders verstaan. Het moest toen zo gezegd worden, maar moet het ook nu nog zo gezegd worden? De vraag is of het Apostolicum nog steeds hetzelfde front heeft. Ik ben daar minder zeker van dan ik was. Daarvoor heb ik ook de negatieve kanten van deze uitleg gezien. Hoewel ik de notie van theologie als verzet niet wil opgeven, is het voor mij wel de vraag geworden waartegen zij zich eigenlijk verzet. De kritiek van Doedens blijft steken.

Laat ik het met een voorbeeld duidelijk maken. Het zal eind jaren zestig geweest zijn dat ik samen met mijn moeder naar een kerstnachtdienst in Amsterdam ging. Ik herinner mij de voorganger nog goed. Hij kwam uit de Amsterdamse school, die ik als beginnend theologie student al had leren kennen. In de dienst werd grondig afgerekend met het zoete beeld van de herdertjes die bij nachte lagen. Herders waren anti-bourgeois, uitschot, revolutionairen. Mijn moeder was geschokt, ik gesticht. Ik werd dominee en mijn moeder kwam na deze dienst zelden of nooit meer in de kerk. Haar was iets dierbaars afgenomen.

Wat met mijn moeder gebeurde heb ik in de jaren daarna vele malen zien gebeuren. Het zou een onderzoekje waard zijn. Heeft deze anti-burgelijke, anti-moralistische, revolutionaire prediking niet mede geleid tot de uittocht uit de kerk? Ik verwijt Zuurmond niets. Ik zeg het meer als kritiek op mijn eigen theologiseren. Het is geen prettige vraag, maar wel een noodzakelijke. In de laatste nummers van In de Waagschaal analyseerde Coen Wessel de opkomst van Wilders. Treft zijn kritiek ook ons niet als verzetstheologen van de jaren 60? Heeft het dominante theologische discours niet geleid tot een evangelicale reactie, waarin de gewone man/vrouw weer aan het woord komt, niet in, maar in vele gevallen buiten de kerk?

Opbouw van de gemeente

Ik weet dat er bij de kerkverlating nog vele andere factoren een rol spelen, maar dit aspect hoort er wel bij. Daarmee ben ik terug bij mijn aarzelingen die bij de lezing van Zuurmonds uitleg naar boven kwamen. De kerk is in onze dagen een kleine, slinkende minderheid geworden. In de stad waarin ik werk, zelfs een verdwijnende organisatie. Is het in onze dagen niet veel meer noodzakelijk om mensen opnieuw voor het evangelie te interesseren? Dient niet alle aandacht geschonken te worden aan de opbouw van de gemeente? Dat lijkt mij het front waar de kerk in onze dagen aan staat en met de kerk ook de theologen. Aan dat front tref ik ook graag mensen als Zuurmond aan. Dan gaat het niet in de eerste plaats om de kritiek op degenen die nog in de kerk komen. Dan gaat het om de vraag hoe de rijke schat van wijsheid, waarvan de kerk weet en zingt, vruchtbaar aan de volken bekend gemaakt kan worden. Hoe kan het zo gezegd worden dat ook ‘mijn moeder’ in de kerk blijft?

Nog een vraag

Ik heb nog een vraag aan Zuurmond. Ook die heeft te maken met het front waar wij als kerk op dit moment staan. Laat ik het ook nu persoonlijk houden. Als predikant in de stad ervaar ik bijna dagelijks de aanwezigheid van de Islam. Op dit moment wordt het stadsdebat in Rotterdam er door de perikelen rond Tariq Ramadan bijna volledig door beheerst. In dat debat worden Islam en Christendom regelmatig over één kam geschoren. De God van de Christenen en die van de Islam zijn voor velen buiten (en ook binnen) de kerk gelijk. Dat is een ander front waar de kerk op dit moment staat. In de jaren 60 en 70 was daar nog geen sprake van. Toen spraken we over naastenliefde en barmhartigheid ten opzichte van de ‘gastarbeiders’. Dat speelt ons nog steeds parten. Juist omwille van deze barmhartigheid willen we de veelal in een maatschappelijk zwakkere positie verkerende moslimse medeburger niet al te hard vallen.

In de uitleg van het Apostolicum wordt de medegelovige van Zuurmond bij tijd en wijle hard aangepakt. Nogmaals, ik begrijp dat. De moslimgelovige is in zijn uitleg geheel en al afwezig. Kan dat als je anno 2009 het Apostolicum uitlegt. Ik denk van niet. Zuurmond had mij en de kerk geholpen als hij dat wel gedaan had.

Ik daag hem graag daartoe uit. In zijn 9e bijdrage schrijft hij over ‘Gestorven, Begraven en Nedergedaald ter helle’ (2008, 14). Daarin spreekt hij over ‘onze zonden’. Ook dan een uithaal naar een exclusief moralistisch en individualistisch uitleggen van dat begrip. Ik ben het weer met hem eens. Zeker als hij daar tegenover stelt dat de ‘zonde van de Volkeren is dat zij totaal buiten het verbond met JHWH leven en dat hun horigheid aan mensvijandelijke regimes dagelijks wordt gedemonstreerd in hun manier van leven’. Zeker, ik herken dat. Is de moralistische uitleg niet een symptoom van deze horigheid?

Na dit gezegd te hebben gaat Zuurmond verder. In één zin vat hij voor mij het evangelie samen. ‘Uit die totale greep op lichaam en ziel bevrijdt ons, Joden en Heidenen, Messias Jezus’. Ja en amen zeg ik daarop, maar bij die heidenen horen toch ook de aanhangers van Allah? Of toch niet? Als dat zo is, wat zegt dat dan over de houding van de kerk ten opzichte van de Islam? Let wel, dat is een andere vraag dan de vraag hoe wij ons als individuele gelovigen hebben te verhouden tot moslims. Deze belijdenis leidt in ieder geval niet tot hoogmoed. Om die vraag gaat het mij nu niet. Het gaat mij om de vraag hoe wij als kerk apostolair met deze belijdenis in onze dagen en in onze context om moeten gaan. Dan hebben we het niet over Zeus, zoals Zuurmond in zijn bijdrage ‘Geloven in God’ (2008, 6) doet, maar over Allah. Is hij het met mij eens dat die theologen die JHWH en Allah als loten van dezelfde stam God zien, voortgaan in de traditie van de ‘filosofisch gereinigde Zeus van hellenistische filosofen’? Ik vermoed dat Zuurmond die vraag bevestigend zal beantwoorden. Als dat zo is, wat betekent dat dan voor het huidige gesprek van de kerk met de Islam? Moet ook nu niet belijdend gesproken worden?

Juist omdat Zuurmond voor mij een leidsman geweest is en is, hecht ik aan zijn visie in de strijd waar de kerk in deze dagen in staat. Het zou de uitleg van het Apostolicum ten goede komen, actueler maken, als hij op deze uitdagingen ingaat.

At Polhuis