Het geloof van mijn vader en moeder

logo-idW-oud

Ds. J.T. Wiersma

Het geloof van mijn vader en mijn moeder

(Kok Kampen, 2003, ISBN 9043507334, pp 749, ¤ 34,90)

Dit boek is een postuum opus. Het gaat terug op de stukken die ds. J.T. Wiersma, indertijd voorzitter van de redactie van Woord en Dienst, schreef voor dit tijdschrift. Het boek heeft een wat misleidende titel: het gaat namelijk niet letterlijk over het geloof van de eigen vader en moeder van de auteur, maar over diens eigen geloof en de verantwoording en uitleg daarvan. In dit geloof ‘is Christus als mensgeworden tegenwoordigheid van God de enige, gans unieke Hoofdpersoon in de oerpreek die de bijbel is.’ De titel zal bij de huidige lezer de associatie oproepen met Geert Maks De eeuw van mijn vader. In dat boek wordt vooral teruggekeken op een eeuw die voorbij is. Het boek van Wiersma komt op uit een traditie van tien eeuwen. Zo lang is het evangelie in dit deel van de wereld verkondigd en heeft het een dampkring gevormd waarin mensen hebben geademd. Wiersma is van mening dat het van levensbelang is dat mensen blijven ademen in deze dampkring. Hij is geen historicus maar getuige, die in verbondenheid met het voorgeslacht opnieuw het evangelie wil uitleggen voor een nieuwe generatie. Hij gelooft in de vitaliteit van het christelijk geloof, zoals het in de tien eeuwen achter ons in dit werelddeel is beleefd, ook voor de toekomst. Kinderen en kleinkinderen dienen het evangelie wel opnieuw, en toegesneden op de vragen en uitdagingen van deze tijd, maar toch hetzelfde evangelie van de vaders en moeders te horen, willen ze tenminste horen wat hen ten diepste aangaat.

Het boek is verdeeld in maar liefst 386 paragrafen. In elk van die paragrafen behandelt Wiersma een aspect van het christelijk geloof. Hij doet dit helder, geduldig en omvattend. Hij weet dat hij schrijft voor kritische mensen, die een hoop vragen hebben bij het christelijk geloof of wat daarvoor wordt gehouden. Hij weet ook dat er veel misverstanden bestaan over dat geloof. Bijvoorbeeld over God. Wiersma wordt niet moe erop te hameren dat God niet een of ander algemeen hoogste wezen is, zoals mensen steevast weer denken, maar dat Hij een God is die een eigennaam heeft. Maar niet alleen zijn de mensen kritisch en mondig, ze zijn ook van het geloof afgegroeid. Beseffen dragen vaak niet verder dan dat Jezus een kerstman is en Judas een rotvent, zoals Wiersma zelf noteerde uit een straatinterview met kinderen van twaalf jaar. Uit de stukken van Wiersma komt een enorme gedrevenheid naar voren de ‘oerpreek’ van God uit te leggen. Hij heeft voor een catechetische benadering gekozen. Het hart van het boek is een uitgebreide uitleg van het Credo. Daar gaat een uitleg over de bijbel en over het jodendom ten tijde van Jezus aan vooraf. Zoals een goed Barthiaan betaamt laat hij aan het hoofdstuk over God de Schepper hoofdstukken over Jezus en de drie-eenheid van God vooraf gaan. Verder komen nog aparte hoofdstukken over predestinatie, providentie en de overheid voor.

Het boek is nergens oppervlakkig. Hij gaat geduldig in op kwesties en neemt de tijd om, zonder langdradigheid, de dingen rustig uit te leggen. Er zit, ondanks het feit dat er toch heel wat passeert in de ruim 700 bladzijden, een soort ruimte in het boek, die in de postmoderne gejaagdheid van het bestaan niet zo snel meer wordt gevonden. Zoals gezegd, hij doet meer dan alleen over de toppen van het credo te scheren. Ik noem betrekkelijk willekeurig de titels van enkele paragrafen die dat duidelijk maken: ‘de wortel van de Mariaverering’, ‘de verhouding van God en mens in de ene persoon van Jezus’, ‘de functie van zon, maan en sterren’, ‘romantische bezwaren tegen kerkelijke zending’. Verder komt er heel wat exegese voor de dag, vooral in het lange hoofdstuk ‘over de woorden en daden van Jezus’. Jammer genoeg is erin het boek geen tekstregister opgenomen, het zou de gebruikswaarde van het boek zeker hebben vergroot. Ik vermoed dat er menig preek ten grondslag ligt aan deze en andere paragrafen. Naast de prediker treedt ook de pastor ruimschoots naar voren. De pastorale praktijk speelt op een zinvolle manier mee en verhoogt de authenticiteit van het boek in belangrijke mate. Ik dacht: als ik echt een pastor nodig heb (natuurlijk heb ik er een nodig), dan graag zo een.

Zoals al even gesuggereerd, is Wiersma een trouwe volgeling van Barth. Dat bleek al uit de opzet, en meer nog uit de inhoud. Een voorbeeld: als Wiersma een ouderling in een Veluws dorp die ongeveer om de twintig woorden over de HEERE sprak, vroeg wat hij bij deze naam dacht en als antwoord kreeg: het Opperwezen, dan is hij als door een wesp gestoken en is zijn reactie: wat een heidens indianenwoord! (76). Verder betreurt hij het dat de Schrift begint met verhalen over God als Schepper. Dit grommend onbehagen komt nu alweer wat gedateerd over, al zijn er natuurlijk genoeg theologen die hier nog steeds niet over uitgepraat raken. Toch is Wiersma niet een stijle Barthiaan, hij is Nederlander, Fries, die uit een warm geloofsnest komt. Wel heeft hij zich van het beklemmende van het geloof van zijn eigen vader en moeder moeten bevrijden, maar ik vermoed dat er toch veel van de liederen over Jezus die aan het harmonium werden gezongen (aldus de informatie die A.A. Spijkerboer in het ten geleide geeft) zijn meegegaan in zijn levensbootje. Zijn mijns inziens wat krampachtige Barthiaanse denkwijze irriteert soms wel wat, maar deze irritatie is slechts licht, en kan de bewondering voor de prestatie een eigentijdse uitleg van het evangelie te geven niet ondergraven.

De grote waarde van het geloof van mijn vader en moeder schuilt vooral hierin dat het een uitleg biedt van het evangelie waarin de auteur zich enerzijds niet aanpast aan de tijdgeest en wars is van modieuze kreten. Anderzijds is hij wel een ‘moderne’ dominee, die goed weet waar de eigenlijke schoen wringt in de verhouding tussen bijbelse boodschap en cultuur en daarin weigert met goedkope oplossingen aan te komen. Zo onderneemt hij een poging het evangelie in zijn diepte en weerbarstigheid aan de orde te stellen voor mensen van nu. Hij weet daarbij de toon van stichtelijkheid te vermijden. Een voorbeeld is wat hij over Golgotha en Auschwitz schrijft.

‘Bijna bekruipt mij soms een gevoel van schaamte dat ik door Auschwitz als theoloog niet van mijn stuk word gebracht. Dat ik overeind blijf, komt door Gethsémane en Golgotha. Als wij zinnig willen nadenken en spreken over Auschwitz dan moeten Gethsémane en Golgotha ons uitgangspunt zijn, geloof ik. Gelóóf ik. Want het is waar, over het lijden van Jezus kan alleen in gelóóf nagedacht en gesproken worden. In gelóóf heb ik wel eens gevraagd als iemand gedempt, radeloos of vloekend over Auschwitz begon: ‘Maar wat zeg je dan van Gethsémane en Golgotha?’ Ik bedoelde daarmee zeker niet Auschwitz stichtelijk toe te dekken. De hemel beware me. Ik bedoelde met die vraag dat ons denken en spreken over Auschwitz en verder alle menselijk lijden vergeefse poging tot verstaan blijft als het niet geörienteerd is aan Gethsémane en Golgotha. Daar is het Lijden van alle lijden geschied, het Leed van alle leed gedragen. Gethémane en Golgotha doen ons verstaan dat mensen tot alles in staat zijn.’ (373).

Aan wie wens je dit boek toe? Aan predikanten, want het is helemaal niet eenvoudig om theoloog en pastor te zijn en je gemeenteleden te helpen in het verstaan van de boodschap van de bijbel. Bovendien heb je er gelijk een serie meditaties over bijbelse stof bij, die inspireert bij het maken van preken. In de tweede plaats ontwikkelde gemeenteleden (die zijn er meer dan soms gedacht wordt), die met allerlei vragen rondlopen, en niet op een goedkope manier willen worden afgescheept maar gewoon helder onderricht willen krijgen. In de derde plaats aan de kinderen van vaders en moeders die denken: hier is mijn geloof beter beschreven dan ik het zelf zou kunnen (had ik het zo maar eens over kunnen brengen) en dit geef ik nu eens heel bewust als een kostbaar stuk van mijn erfenis aan mijn kinderen. Zodat het geloof van mijn vader en moeder verder draagt in het geloof van mijn kinderen en kleinkinderen.

Arjan Plaisier (Amersfoort)