De pijp
DE PIJP
Sigaretten worden al lang niet meer gerookt tijdens de redactievergadering van In de Waagschaal. In dat opzicht heeft de redactie zich aangepast aan de wereld. Er is verzet geweest tegen deze ontwikkeling, dat wel. Het langst hield Rens het vol, als een ware verzetstrijder, geïnspireerd door de jaren 50 en 60. Hij bleef zijn pijp roken tijdens de ver-gaderingen, totdat ook dat, nooit echt uitgesproken maar wel zo dwingend gevoeld, niet langer gedoogd werd. Hij schreef er een woedend stukje over, over dit ‘stompzinnige beleid’. Het is van een ‘soort fundamentalisme en fana-tisme waar geen godsdienst of ideologie aan kan tippen’.
Zo werd Rens een vreemdeling in deze rookvrije wereld. Want hij bleef roken. Zodra de vergadering afgelopen was, werd de pijp gestopt. Iemand die rookt en daar ook nog trots voor uitkomt, ja iemand die een pijp rookt. Waar zie je dat in deze dagen nog. Sigaretten, soms een sigaar, maar een pijp zie je nauwelijks meer.
Dat is wel anders geweest. Wie foto’s van de jaren 50 en 60 bekijkt, ziet baarden en pijpen. Wie een pijp rookte, hoorde er bij. In die tijd leerde ik op de lagere school het eerste zinnetje Frans: Papa fume une pipe. Ondenkbaar in onze tijd. Met die kennis worden kleuters in onze tijd niet meer opgevoed. Er zijn nauwelijks nog pijprokende papa’s en Frans is ook al helemaal uit.
De pijp was een symbool. Of Camus een pijp rookte weet ik niet. Foto’s van een pijprokende Sartre waren er wel. De pijp hoort bij het existentialisme, weemoedig praten over het bestaan met een geurende pijp; over agape en eros en het verschil daartussen. Die geur hangt om Rens.
De pijp hoort ook bij de dialectische theologie. Zonder gêne rookt Barth zijn pijp op vele foto’s. Ik kan mij geen he-dendaags theoloog voor de geest halen, die zo op de foto zou durven. Ik heb slechts kort gerookt, ja ook pijp, maar ben daar al begin jaren 70 mee gestopt. Misschien is dat de reden dat ik nooit helemaal doorgedrongen ben tot de diepste geheimen van Barths theologie. Rens wel. Hij volgde het advies op dat hij aan de lezers van In de Waag-schaal aan het slot van zijn woedende betoog gaf: ‘Ge moet eens rustig een pijp opsteken om daar goed over na te denken’. Dat heeft hij gedaan. Zijn KD zal ruiken naar de tabak.
Zal het toeval zijn, dat bij het verdwijnen van de pijp ook de belangstelling voor de dialectische theologie verdwenen is? Geldt dat ook niet voor de andere pijprokende aartsvader van Rens, Frans Breukelman? Hij had de grootste pijp van allemaal en ook nog een grofwollen trui. Ook bij hem was de pijp een vorm van verzet, een teken van onaange-pastheid, non-conformisme.
Rens rookt zijn pijp stug door, ook al zijn de gevolgen daarvan steeds hoorbaarder. Ik gun het hem, hoewel ik een verstokte anti-roker ben. Het is goed als er telkens opnieuw dwarsliggers zijn, mensen die zich niet houden aan het vanzelfsprekende. Als roker is hij een anachronisme in onze tijd geworden. Hij herinnert aan een tijd die voorbij is in de ogen van velen. De tijd van Camus, Sartre, Barth en Breukelman. De tijd van de vreemde God die mensen een beetje vreemd maakt. Daaraan herinnert hij ons blijvend. Eens rekende Rens (ja echt!) in In de Waagschaal uit dat zijn grootvader na zijn 70e nog ongeveer 60.000 maal zijn pijp stopte en rookte. Ik gun het hem dat hij zijn grootvader op z’n minst evenaart.
At Polhuis