Karl Barths exegese van Marcus 13 (III)

logo-idW-oud

 

KARL BARTHS EXEGESE VAN MARCUS 13 (III)

Barth is begonnen aan de exegese vers voor vers van dit hoofdstuk en sluit die nu af.

De inhoud van de verzen 21-23 is nog eens de waarschuwing voor de valse profeten, de pseudo-messiassen. Doordat het nu duidelijk is dat er geen volk op aarde is, dat als zodanig Gods volk is, lijkt de aarde waarin valse profeten gedijen klaar te liggen. Het lijkt nu bijna onvermijdelijk: wanneer er geen heilige plaats en geen ruimte van God in de geschiedenis op aarde lijkt te zijn, dan moet het vrome individu op die plaats komen. Nu zijn er profeten die niet zonder tekenen en wonderen optreden en toch niet door God gezonden zijn. Zal niet ook de kerk door hen in verzoeking gebracht en misleid worden? Het kan niet anders of de wereld, die de Zoon van God gekruisigd heeft, zal altijd weer valse profeten voortbrengen en hun woorden nodig hebben, en de kerk zal altijd weer in de verzoeking komen deze woorden als woorden van God te beluisteren. Geloof het niet! Neem je in acht! Verzoeking betekent misleiding, teruggeleid worden naar de zonde, die Israël het leven heeft gekost.

Dit zijn dus de tekenen van de komende verwoesting van de tempel. Deze gevolgen heeft de dood van Christus voor de wereld (vs 7-8), voor de gemeente (vs 9-13) en voor Israël (vs 14-20). De gemeente echter, die in alle drie leeft, want ze is ook Israël en ook wereld, moet luisteren naar de vermaning: 1. Schrik niet! 2. Volhard! 3. Vlucht! En voor en in dit alles: hoed je voor de valse profeten, blijf bij de ene, ware Christus! Want alles wat er gebeurt aan afbraak en schaduwen van de dood, wil immers alleen maar op Hem wijzen, op de God, die als Heer van de wereld, van de kerk en van Israël het kruis van zijn Zoon heeft opgericht. Wanneer we in de wereld en de kerk en Israël tekenen van Hem zien, zijn we naar Hemzelf verwezen, want dit is de zin van deze tekenen en deze tijd, dat we Hem in zijn verborgenheid als de gekruisigde, gestorvene en begravene liefhebben en eren. Deze tussentijd, dat zal jullie tijd zijn, in de tijd van deze generatie zal dit allemaal gebeuren (vs 30), Tauta panta in vs 30 grijpt terug op het tauta in vs 29, betekent dus de aankondiging van degene die voor de deur staat door deze tekenen, niet de wederkomst zelf. (Van de wederkomst zelf als een gebeurtenis waarvan ‘sommigen die hier staan’ getuige zullen zijn, is sprake in Matt. 16:25 en Luc. 9:27, maar niet in Marc. 13:30!) Deze aankondiging heeft echter niet alleen plaats voor ‘deze’ generatie, want wat kenmerkend is voor deze eerste, dat is kenmerkend voor alle volgende generaties. Het gaat in alle tijden om wereld en kerk en Israël.

Vs 24-32: de leerlingen hebben in vs 4 naar de tekenen en de tijd van ‘die verdrukking’ gevraagd, die de ondergang van Jeruzalem voorbereidt en deels al betekent. Jezus heeft hun antwoord gegeven en hen onderricht. Maar zijn antwoord gaat ver boven de vraag uit. Zoals het uitlopen van de vijgenboom alleen wijst op de komende zomer, zo wijzen de tekenen alleen op het komen van de Heer.

Hij is vlakbij, voor de deur. Al deze tekenen en de vermaningen die met het oog daarop aan de gemeente worden gegeven, krijgen hun eigen betekenis, hun eigenlijke kracht hierdoor dat wij deze toekomst tegemoet gaan, de toekomst van het komen en de tegenwoordigheid van de Mensenzoon. Schrik niet! Volhard! Vlucht! Wees op je hoede voor valse profeten!, al de woorden die de gemeente toegeroepen worden bereiken een climax in dat ene: Waak! (vs 35v). De dood van Jezus brengt de wereld, de gemeente en Israël niet alleen maar bij het lijden, niet alleen maar bij die schaduw van sterven en vergaan, hij brengt hen door dit lijden en deze schaduw heen bij een nieuwe geboorte. Wie hier alleen het geluid van de zeis, die door het gras gaat, zou willen horen, wie hier alleen maar dood en vergaan ziet, die zou dit hele gebeuren niet begrepen hebben, ook al zou hij het met een grimmige ernst ondergaan. De zin van dit leven is niet de dood maar het leven, zoals ook de dood van Jezus zijn zin niet aan zichzelf ontleent, maar aan zijn opstanding. Daarom moet het zo zijn dat deze tijd, die begint met oorlog en krijgsgeschreeuw, eindigt met de wederkomst en de heerlijkheid van Christus.

De verzen 24v. zeggen dat in de dagen na die verdrukking de geschapen lichten, die God aan de wereld heeft gegeven, uit zullen doven. De tijd bereikt zijn einde. En ook de krachten in de hemelen, de engelen en demonen, zullen ‘aan het wankelen gebracht worden’, op hun grenzen stoten. Luc. 21:25v. voegt daar nog uitdrukkelijk aan toe: de mensen zullen bezwijmen van angst. Ondanks deze woorden zullen we moeten zeggen: het gaat hier niet over nog weer een catastrofe, want de zin van de tekst is dat hemel en aarde voorbij zullen gaan –pareleusontai (vs 31). De tijd is vervuld, het is een heilzaam gebeuren, want alles wat er nu is moet – niet vernield worden, ‘de Heiland is geen kapotmaker’(J. Chr. Blumhardt) – maar wijken. Wanneer de vrucht rijp is, dan valt hij. En zo wijkt onze wereld voor iets anders, iets nieuws en beters dat komt.

De verzen 26v. ‘En dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken met grote macht en heerlijkheid’. Christus zal openbaar worden als de Heer, als de opgestane, als degene die boven de wolken is. ‘Met grote macht en heerlijkheid’: Hij zal zo openbaar zijn dat er geen verborgenheid meer om Hem heen is. Hij zal te zien zijn. Nu is het Kerstfeest zonder verdere ‘Advent’, Nieuwjaar zonder einde. Nu is er niets meer te strijden en niets meer te lijden. Hij is er. ‘Hemel en aarde zullen vergaan, maar mijn woorden zullen niet vergaan’. Dat is het onderpand van zijn toekomstige er-zijn waarover hier wordt gesproken. Wij hebben in zijn woorden nu al wat niet wijkt en op die manier Hemzelf, de komende. Maar wat betekent zijn komen? Hij zal zijn uitverkorenen verzamelen, de gemeente van degenen die door zijn opstanding wedergeboren zijn tot een levende hoop. Hij zal in de zichtbaar gemaakte eenheid van zijn kerk de voltooiing van de verzoening van de wereld met God (II Kor. 5:19) openbaren. Dat is de geboorte die ‘na de verdrukking’ plaats zal hebben. Christus met grote macht en heerlijkheid in de eenheid van zijn kerk, dat is het laatste ‘teken’, het teken van alle tekenen, dat samenvalt met het openbare Rijk van God. Wanneer de tijd en haar tekenen er niet meer zullen zijn, dan zal Hij blijven, Jezus Christus zelf, in een helderheid waarin geen duisternis meer is te vinden, en met Hem zijn gemeente.

De verzen 32-37: Een datum van deze gebeurtenis, van de wederkomst en de definitieve tegenwoordigheid van Jezus Christus, kan geen mens weten. Hoe zou een geschapen geest Gods dag en uur kunnen bevatten? De tijd van het teken van alle tekenen weet niemand, noch mens, noch engel, noch de Zoon. Ook de Zoon is immers als mens, en als mens sprekend, onderworpen aan de beperkingen van een geschapen geest. Deze dag en dit uur weet alleen de Vader. En daarom: waak! Tegen de mensen, die zijn getuigen zijn in de wereld, in de kerk en in Israël, die ertoe opgeroepen zijn niet te schrikken, te volharden en te vluchten, tegen hen wordt nu gezegd: waak! Waak als deurwachters en knechten van een huis, waarvan de heer het land uitging en eens terug zal keren op een onbekend uur. Hij zal niet overdag komen, wanneer iedereen wakker is, maar ’s nachts, wanneer allen slapen. Dan wil Hij jullie wakker aantreffen. Hij komt onverwacht. Maar Hij wil verwacht worden, en daarom moeten ze waken, de deurwachters en de knechten (de ambtsdragers en de gemeente?), de hele nacht. Wachten betekent: voorbereid zijn, niet op de een of andere bedreigende toekomst voorbereid, maar voorbereid op de toekomst van de Heer Jezus Christus zelf, met zijn grote macht en heerlijkheid. Deze toekomst tegemoet gaan, ervan leven dat Hij komt, dat is waken. Alleen in dit waken kan het zo ver komen dat we niet schrikken, dat we volharden, dat we vluchten en dat we trouw blijven.

Onze Heer roept ons toe: waak! En gaat op reis, Hij neemt afscheid: ik ga, maar ik kom terug. De lijdensgeschiedenis begint (Marc. 14:1vv.), de geschiedenis van de opstanding zal erop volgen. Jezus gaat de dood in en door de dood tot het leven, dat de Vader Hem schenkt, om zo alles wat toekomst is in de hemel en op aarde door zichzelf zin te geven. Dood en opstanding van Christus zijn het al vervulde gebeuren. Wij hebben geen andere toekomst. De geschiedenis van de wereld, van de kerk en van Israël zijn de ontvouwing van zijn dood, waarop zijn opstanding volgt. ‘Dat zeg Ik allen’. Want als leden van het ene lichaam nemen allen in hun tijd deel aan hetgeen de laatste tijd voor de laatste leden zal betekenen. In het uur van zijn of haar sterven staat ieder met hen in de laatste tijd: Hora mortis est instar horae resurrectionis et judicii. 1) De verwachting is dezelfde op kleine of grote afstand. En wat betekent hier klein of groot? Voor wachten op de Heer kunnen duizenden jaren van de kerk niet te lang zijn. Zo Bengel.

(wordt vervolgd)

——————
1) Het uur van de dood is zoals het uur van opstanding en oordeel.