Over democratie en communisme

logo

Tijdens zijn verblijf deze zomer in Duitsland heeft men Karl Barth te Bonn enige vragen gesteld, waarvan de beantwoording ook voor den Nederlander wel van belang is. Vragen en antwoorden , geven wij hieronder in vertaling weer:

Vraag. Gij beveelt ons de democratie aan, als de enig mogelijke en juiste politieke weg voor ons, en ge stelt het ook de kerk tot plicht, zich vóór de democratie uit te spreken of zich er tenminste in positieve zin voor open te stellen. Gij doet dit, omdat ge in de democratische staatsvorm de staatsvorm ziet, die ons die mate van orde, recht en vrijheid waarborgt — vóór alles vrijheid ter verkondiging van het Evangelie — die bij een rechtsstaat past. Met name heeft voor u de democratie zo’n positieve waarde, omdat zij ruimte openlaat voor de verantwoordelijkheid van den enkeling. Overigens is het ook verre van u, om de democratische staat eenvoudig als „de” ideale staat te proclameren.

Wij zouden u nu willen vragen: Kan en moet men de „autoritaire” staatsvorm op zich zelf nu zo volledig afwijzen, vanwege de gevaren die daarin besloten heten te zijn? Dat wil zeggen: moet die staatsvorm noodzakelijkerwijze leiden naar die vreselijke afgrond van onrecht, geweld-heerschappij en misdaad, waarheen hij ons in de gestalte van het nationaal-socialisme heeft geleid? Kan er geen staat zijn, die in de een of andere vorm „van boven af” wordt geregeerd, en die, omdat de regeerders hun ambt zien als een van God gegeven ambt en zich in de uitoefening daarvan voor God verantwoordelijk weten, toch ook een rechtsstaat ware, die dus ook de nodige mate van orde, recht en vrijheid waarborgt? Heeft omgekeerd ook de democratie niet haar typische gevaren?

Antwoord: Ik pleeg het woord „democratie”, dat voor de kerkelijk-Christelijk denkende Duitsers zo opvallend bevreemdend is, hier slechts zeer zelden in de mond te nemen. Maar ik heb ook geen enkele keer beweerd, dat de rechte staat van Christelijk standpunt beschouwd noodzakelijkerwijze identiek zou moeten zijn met datgene wat in andere landen de redelijke zin van het woord „democratie” is. Het is integendeel mijn duidelijk uitgesproken mening, dat er voor den Christen geen enkel als zodanig uitsluitend aanvaardbaar politiek systeem is en dat men vanuit het Evangelie even goed ook voor bepaalde vormen van de monarchie kan opkomen, ja — dat men zelfs de tijdelijke oprichting van een dictatuur niet absoluut kan verwerpen.

Maar het is een andere kwestie, of het vanuit het Evangelie en vanuit het leven der Christelijke gemeente, niet méér voor de hand ligt om met alle „reserves” en „garanties” toch op te komen voor een staatsvorm, die een ieders politieke verantwoordelijkheid beter garandeert en die met de ene, heilige “van boven naar beneden” minder makkelijk te verwisselen is, dan de gezamenlijke „autoritaire” staatsvormen. En nog een andere, ernstige vraag is het, of de christelijke Duitsers er vandaag den dag wel goed aan doen, als zij — nadat zij met het autoritairisme nu wel enige ervaring  hebben opgedaan, doch in de richting der „democratie” nog nooit een behoorlijke poging hebben ondernomen — nu al weer, en nu juist zeer bepaaldelijk naar de (op zich zelf niet te bestrijden!) christelijke mogelijkheid van „autoritaire” staatsvormen vragen. Ik veroorloof mij, dit gevraag temporum ratione (gezien in het kader van deze tijd) als zachtjes-reactionnair te beschouwen.

Tweede vraag: Gij raadt ons — en ook speciaal de kerk — aan om openheid te betrachten tegenover het Oostelijke communisme, dat ons zo tastbaar genaderd is. Wij zouden u willen vragen: Mag of kan of moet er een theologisch gefundeerd „Neen” van de kerk tegenover het communisme klinken, of is dat niet mogelijk? Is de economische oplossing die het communisme geeft, los te maken van het historisch materialisme? Zien wij het verkeerd, als wij bij onze oostelijke buren gevaren menen te onderkennen, waaraan wij zelf zijn bezweken? Moeten wij de karakteristieke trekken, die in de structuur van het communistische staatsleven ongetwijfeld aanwezig zijn: het een-partijenstelsel, de vervlechting van partij en staat, de G.P.oe, de op expansie bedachte buitenlandse politiek — moeten wij dat alles in zijn betekenis voor het geheel anders waarderen en beschouwen? Hoe moeten wij het anders verstaan, dat voor de kerk alleen tegenover het nationaal-socialisme verzet bij voorbaat — en dus niet een openstaan — geboden was?

Antwoord: Achter de verschillende politieke concepties buiten het communisme, liggen ongetwijfeld nog meer „wereldbeschouwingen”, die de kerk zich uiteraard niet eigen maakt, zonder dat zij die echter tot het doelwit van een bijzonder „verzet” maakt, zoals dit thans in kerkelijk-Christelijke kringen in Duitsland wel ten aanzien van het communisme vrij algemeen van de kerk wórdt geëist. Zo’n speciale Christelijke weerstand was tegenover het nationaal-socialisme (zijn wereldbeschouwing en dientengevolge ook zijn politiek) geboden, omdat zijn nihilistische en zijn anti-Christelijke karakter (dat als zodanig niet eens zo zeer tegenover de kerk als wel in zijn anti-semitisme aan den dag trad) zowel in wereldbeschouwelijk als in politiek opzicht onmiskenbaar duidelijk was, en met name: omdat dit nationaal-socialisme voor de kerk in millioenen harer leden een zeer reële verzoeking betekende.

Communisme nu is in elk geval geen nihilisme; het is ook niet antisemietisch en het staat niet -eens stelselmatig en consequent vijandelijk tegenover de kerk. En vóór alles; ik ben nog geen enkelen Christelijken Duitser tegengekomen, van wien ik ook maar heel in de verte de indruk had, dat het communisme voor hem een verzoeking betekende. Wie heeft het in Duitsland dan nodig, dat hij Christelijk tegen het communisme gewaarschuwd wordt, waar dit blijkbaar voor alle Christelijke Duitsers toch al zo antipathiek is? Zolang het er zo mee staat, zie ik geen reden waarom de Christenen in Duitsland zich nu het hoofd moeten breken over de formulering en de proclamatie van een anti-communistische belijdenis. Laat men er voor zorgen, dat men tegenover het communisme in staatkundig en maatschappelijk opzicht iets behoorlijks weet te stellen! (Het misschien aanwezige onvermogen daartoe ware dan een reden te meer, om een Christelijk protest hol en ongeloofwaardig te maken.)

(In de Waagschaal, 2e jaargang nr. 1, 5 october 1946)

 

De volledige tekst is te vinden in Band 15 van de Gesamtausgabe, Offene Briefe 1935-1942, in 2001 uitgegeven door Diether Koch, p 104 ev. Daar is ook een ineiding te vinden in welk verband Barth deze uitspraken doet.