Openbaring-kerk-theologie

III. Theologie

de schoonheid van de theologie

Onder alle wetenschappen is theologie de schoonste. Zij brengt hart en hoofd het rijkst in beweging. Theologie benadert de menselijke werkelijkheid het dichtst en biedt het klaarste uitzicht op de waarheid waar het in alle wetenschappen om gaat. Zij benadert het meest wat de eerbiedwaardige en diepzinnige naam ‘faculteit’ zeggen wil. Zij is een landschap met de verste perspectieven die toch niets aan haar helderheid afdoen, zoals het landschap van Umbrië of Toscane. Zij is een kunstwerk, zo wel doordacht en zo bizar als de dom van Keulen of de dom van Milaan. Arme theologen en arme tijden die dat nog niet gemerkt hebben. Maar onder alle wetenschappen is zij ook de moeilijkste en de gevaarlijkste, die het snelst in vertwijfeling eindigen kan, of erger nog: in overmoed. Een wetenschap die als ze verwaait of verkalkt in haar eigen karikatuur omslaat. Bestaat er een wetenschap die zo vreselijk en die zo vervelend kan worden als de theologie ? Dat zou geen theologie zijn, die nog nooit geschrokken was van haar eigen afgrondelijkheid of die opgehouden was daarvan te schrikken.

Beide is waar en hebben hun grond hierin, dat de theologie haar eigen bestaan, haar noodzaak en mogelijkheid, haar arbeid en resultaten niet zelf hoeft te rechtvaardigen. Zij kan dat niet en moet dat daarom ook niet willen. Zij is de meest vrije, maar ook de meest gebondene van alle wetenschappen. Zij kan voor wat betreft haar goed recht verwijzen naar de kerk en naar de haar funderende openbaring. Dat is dan ook het enige antwoord dat zij geven kan, en met dat ene antwoord ontdoet zij zich van elk zelfstandig recht. Het is waarlijk een koninklijke vooronderstelling op grond waarvan zij bestaat, een vooronderstelling van waaruit de meest terloopse theologische argumentatie, mits zij echt theologisch is, een onvergelijkbare vlucht en glans krijgt. Maar zij kan die vooronderstelling niet aanwijzen, zoals de fysicus de verschijnselen kan aanwijzen of de historicus de feiten, de filosoof en de mathematicus de axioma’s of de jurist en socioloog de maatschappelijke mogelijkheden en noodwendigheden, die betrekking hebben op hun onderzoek. Zij kan zelfs niet de grenzen van haar onderzoek algemeen aantonen om daarmee haar plaats in de rij van de overige wetenschappen zeker te stellen en de algemene geldigheid van haar vooronderstelling, minstens indirect, zichtbaar te maken.

Haar vooronderstelling is immers de openbaring, het handelen van God zelf in zijn Woord door zijn geest. Hoe zou deze vooronderstelling ook zelfs indirect of negatief, of als grens van de andere wetenschappen aantoonbaar zijn ? Zij zou reeds omgeduid, vervalst, prijsgegeven of verraden moeten zijn om voorwerp te kunnen zijn van zulk een aantoonbaarheid. De theologie zou moeten ophouden theologie te zijn, als zij zichzelf zou willen rechtvaardigen of zou menen dat te kunnen. Zij was nog altijd van alle goede engelen verlaten, als zij dat toch probeerde. – Bestaat er bijvoorbeeld iets troostelozers dan de nu sedert tweehonderd jaar ijverig ondernomen poging om de terreinen van theologie en filosofie systematisch met elkaar te verbinden of van elkaar te onderscheiden ? Heeft ooit enig filosoof van naam ook maar de geringste belangstelling getoond voor deze theologische kunsten ?

Had niet reeds de angstvalligheid en onzekerheid waarmee men deze zaak ter hand nam, eraan moeten herinneren dat men zoiets nauwelijks doen kan zonder slecht geweten ? Voor de filosofie wordt theologie pas dan interessant, zodra zij er nadrukkelijk van afziet interessant te willen zijn. Hun verhouding wordt pas positief en vruchtbaar op het ogenblik dat de theologie er van afziet zelf filosofie te willen zijn en bovendien er van afziet haar bestaan naast de filosofie aantoonbaar te maken of te willen funderen. En datzelfde geldt voor haar verhouding tot alle andere wetenschappen. – Zoals Gods openbaring en zoals de kerk slechts feitelijk existeren (de openbaring gegrond in zichzelf en de kerk gegrond op de openbaring) zo moet ook de theologie slechts feitelijk existeren. Laat zij haar bestaan, haar mogelijkheid en noodwendigheid bewijzen doordat zij existeert! Zij bewijst het goed recht van haar bestaan hierdoor, dat zij aan haar vooronderstelling vertrouwen schenkt en uit dit vertrouwen denkt en spreekt. Laat zij het dus wagen zichzelf te zijn en haar eigen weg te gaan! Alle vertwijfeling, alle overmoed en alle verschrikking van de theologie heeft haar grond nog altijd hierin gehad, dat zij te weinig waagde om theologie te zijn. Laat zij zich niet schamen, dan heeft zij ook geen reden om zich te schamen! Laat zij zich niet verdedigen, dan is zij ook niet kwetsbaar! Laat zij alle kunsten vermijden, behalve die ene die haar bevolen is. Zij zal dan zeker niet in het isolement zijn. Zij is slechts zolang in het isolement als zij meent voor het isolement bevreesd te moeten zijn.

theologie, functie van de liturgie

De kunst die de theologie bevolen is en die zij heeft uit te oefenen en daarom ook uitoefenen kan, is de dienst die zij aan de Heer van de kerk te vervullen heeft. Theologie is een bepaalde functie in de kerkelijke liturgie en dat betekent: in die aanbiddende verkondiging of verkondigende aanbidding waarin de kerk hoort naar God. Theologie bestaat dus niet in de lege, willekeurige ruimte die wij zelf hebben uitgekozen. Zij bestaat in de ruimte tussen doop en avondmaal, tussen de Heilige Schrift, haar uitleg en verkondiging. Theologie staat, evenals alle andere functies van de kerk, gericht op het factum dat God gesproken heeft en dat de mens horen mag. Theologie is een bijzondere acte van deemoed die aan de mens door dit factum geboden wordt. Hierin bestaat deze bijzondere acte van deemoed: in de theologie probeert de kerk zich telkens opnieuw rekenschap te geven van wat het betekent en betekenen moet om kerk te zijn. De kerk bestaat immers als een verzameling van mensen, en wel van feilbare, dwalende en zondige mensen. Niets is minder vanzelfsprekend dan dit, dat zij telkens opnieuw kerk moet worden. Zij bestaat onder het oordeel van God! Juist daarom kan het niet anders dan dat zij zich zelf moet oordelen, niet naar eigen goeddunken, maar naar de maatstaf die identiek is met haar eigen bestaansgrond, dus naar Gods openbaring en dus concreet naar de Heilige Schrift. En juist dit telkens weer noodzakelijk en geboden zelfonderzoek volgens de maatstaf van het goddelijk Woord is de bijzondere functie van de theologie binnen de kerk.

Wij maken van hieruit enige noodzakelijke afgrenzingen.

1.

De theologie kan de waarheid die zij in de kerk heeft te laten gelden niet zelf kiezen. Zij heeft haar geldend te maken niet als de meest evidente, niet als de meest waarschijnlijke en ook niet als de meest praktische waarheid – dat alles riekt naar eigen keuze en kan hier niet in aanmerking komen, maar als de waarheid die reeds gekozen is en weliswaar niet gekozen is door haar, maar gekozen is voor haar, een waarheid dus over welks waarheid reeds beslist is, terwijl zij tot gelding wordt gebracht. Waar de theologie zich aanmatigt de goddelijke waarheid zelf te willen kiezen, daar heeft zij nog altijd een discutabele menselijke waarheid gekozen en daarmee zichzelf prijsgegeven. Ik noemde de theologie de meest vrije, maar ook de meest gebonden wetenschap. Haar vrijheid is de vrijheid van God. Bestaat er een soevereinere daad dan de daad van de theologie die het Woord van God erkent en tot gelding brengt als het Woord van de Heer van hemel en aarde, van de Heer over leven en dood ? Maar deze vrijheid bestaat enkel in strenge gebondenheid aan dit Woord. De vroomste en edelste vrijheid buiten deze gebondenheid om, zou toch opnieuw niets anders zijn dan losbandigheid en geen theologische vrijheid.

2.

De theologie kan zich daarom niet gedragen alsof zij een vertakking en toepassing is van de geschiedeniswetenschap, die vandaag wordt voorgedragen onder de vlag van het idealisme, morgen onder die van het positivisme en overmorgen onder die van de scepsis. Ongetwijfeld behoren de documenten van de openbaring tot de monumenten van de menselijke geschiedenis. Ongetwijfeld zal het onderzoek daarnaar altijd een historisch onderzoek moeten zijn, bijvoorbeeld in de vorm van historisch-kritisch onderzoek. En natuurlijk zal een ieder, ook de theologische onderzoeker van de geschiedenis, altijd bepaalde filosofische vooronderstellingen zoals de idealistische, de positivistische of de sceptische, aan de stof die hij onder handen heeft aanbrengen: in ons geval de bijbel, het dogma van de vierde en de vijfde eeuw of de reformatie. Maar het maakt wel verschil of men bij de bestudering en uitleg daarvan zichzelf verstaat als idealist, positivist of scepticus of dat men zich verstaat als hoorder van het Woord. De historische techniek en methode zullen er niet anders om zijn, maar wel de vragen, de gezichtspunten en interessen van het onderzoek, en daarmee tenslotte toch ook de betekenis van het onderzoek waarin zowel hier als daar de geschiedenis wordt bestudeerd en uitgelegd. Wie de door zijn wereldbeschouwing bepaalde ‘historische waarheid’ absoluut stelt, ja zelfs met de waarheid van God gelijk stelt, die kan een groot historicus zijn, maar als theologisch historicus zal hij nauwelijks een verstandig woord kunnen meepraten.

3.

De theologie kan zich echter ook niet gedragen als waarheidsonderzoek of waarheidsleer in algemene zin. Wanneer zij zich buigt over de waarheid van de openbaring, verstaat zij datgene wat de verschillende wereldbeschouwingen ‘waarheid’ noemen in het beste geval als relatieve, voorlopige of beperkte waarheden. Maar het is niet haar taak om zich -om zo te zeggen- op te stellen tussen Gods openbaring en de menselijke rede en evenmin om de relatie en de samenhang tussen deze beide vast te stellen en ze daarmee beide in een systeem te brengen. Dat is het wat de gnosis van alle tijden en schakeringen altijd weer geprobeerd heeft. Gnosis meent openbaring en rede, God en mens, genade en natuur samen te kunnen zien of te denken vanuit het standpunt van God. Het resultaat is nog altijd dit geweest, dat zij hen beide misverstond. Theologie is geen gnosis. Theologie stelt zich niet op het standpunt van God. Theologie hoort naar Gods openbaring en verstaat daarom haar verhouding tot de menselijke rede als een ontmoeting, als een gesprek, waarin de één moet spreken en de ander moet horen, waarin de genade moet geven en de natuur moet ontvangen, God moet regeren en de mens moet gehoorzamen. Zij erkent menselijke waarheid alleen daar waar dit gebeuren realiter plaats vindt, dus waar Gods waarheid zelf tot de mens gesproken heeft.

4.

Theologie is niet de verzoening van de mens met God. Dat is ook de kerk niet, dat zijn ook haar sacramenten niet en ook niet haar prediking of liefdeswerken. De verzoening van de mens met God is de in Jezus Christus handelende God zelf. De theologie is een menselijk werk, zij is geen goddelijke werk. Zij is dienst aan het Woord, zij is niet het Woord van God zelf. Dat moet nadrukkelijk gezegd worden omdat men de theologie telkens weer in diskrediet brengt door haar voor te houden: zij is alleen maar theorie en geen praxis, alleen maar intellectuele arbeid en niet leven, alleen maar waarheid en geen werkelijkheid. Inderdaad, theologie is niet het een en het al, zij is dat zelfs niet in het leven van de kerk, laat staan in de verhouding tot God. Ze is, zoals we al zeiden, een bepaalde functie in de liturgie van de kerk. Men zie evenwel toe wat men doet, als men haar om die reden verdacht maakt of minder ernstig neemt en wellicht praktisch uitschakelt. Onder de functies van de kerkelijke liturgie kan er geen enkele functie gemist worden, wil zij niet als geheel worden vernietigd.

En het is vandaag op zijn plaats met nadruk te stellen: juist deze functie, de theologie, de kritische zelfbezinning van de kerk op haar oorsprong en grond, kan volstrekt niet gemist worden. ‘Men beoefene enkel de praxis zonder theorie! Men lofprijze alleen het leven ten koste van de intellectuele waarheid! Men verere alleen de werkelijkheid met verachting van de waarheid! Het zal dan weldra blijken, dat deze praxis ook niet het een en het al is en in zijn eigenmachtige isolering ook alleen maar mensenwerk en bepaald geen goed mensenwerk!’ Waartoe dat voert, staat ons vandaag in een levensgroot voorbeeld voor ogen, een beeld waarop de kerken van alle landen zich grondig zouden moeten bezinnen. Een kerk zonder deugdelijke theologie moet op korte of lange termijn een heidense kerk worden.

1. exegese 2. dogmatiek en 3. praktische theologie.

Wat is theologie? Proberen wij nu nog een positief antwoord te geven op deze vraag. 

De taak van de theologie bestaat daarin, de mensen in de kerk, predikanten en gemeenten, telkens weer daaraan te herinneren dat het leven en handelen van de kerk staat onder deze wet of onder dit evangelie: dat God hier gehoord wil worden. Zij heeft dus te onderscheiden tussen wat Gods Woord is en wat voor Gods wil en Gods werk wordt uitgegeven. Zij heeft een wachterambt te vervullen tegenover de steeds weer dreigende en ook feitelijk binnenbrekende dwaling waaraan het leven van de kerk bloot staat. De kerk is immers een gemeenschap van feilbare, dwalende en zondige mensen. Het wachterambt moet de kerk behoeden voor de theologische dwaling die de kerk vervreemdt van haar oorsprong en haar tot zouteloos zout maken zou, als de dwaling in de kerk heersend zou worden. Onder ’theologische’ dwaling verstaan we dat een relatieve waarheid zich absoluut stelt en daarmee de plaats gaat innemen van God. De theologie moet tegenover zulk een dwaling oproepen tot inkeer en tot omkeer. Zij moet de predikanten en de gemeenten tot gehoorzaamheid manen.

(1)

Waar zij dat werkelijk doet, daar zal zij haar taak in de eerste plaats en voor alles zien in de uitleg van de Heilige Schrift: het Oude en Nieuwe Testament. De kerk vertrouwt en gehoorzaamt de openbaring wanneer zij de openbaring kent. Zij kent haar, als zij de bijbelse getuigenissen van de openbaring kent. Kennen betekent echter: verstaan. De prediking als de beslissende functie van de kerkelijke liturgie moet daarom bestaan in de uitleg van de heilige teksten. De exegese is het onderricht hoe deze teksten verstaan moeten worden. Daarin moet de theologische exegese de bijbeluitleg terzijde staan. Theologische exegese is een uitleg die zoals de andere vormen van uitleg ook historisch of grammaticaal zijn. Alleen met dit verschil, dat de theologische exegeet er principieel van afziet zijn filosofische wereldbeschouwing te laten prevaleren boven de tekst. Hij begeeft zich onder de exegeten in de verwachting dat deze tekst getuigenis bevat van de openbaring, waaronder hij zich stellen moet. ‘In verwachting’! – dat is alles wat hier te zeggen valt. Dat hij het getuigenis als getuigenis verneemt en verneembaar maakt, dat ligt niet in zijn hand. Ook voor de bijbel geldt: openbaring spreekt ‘waar en wanneer’ God het wil. Het bijzondere van de theologische exegese reduceert zich dus op deze verwachting en op het respect, de opmerkzaamheid en openheid die met deze verwachting gepaard gaat. In deze verwachting zal de theologische exegeet niet zonder leidraad zijn van de (werkelijk oorspronkelijke!) zin van de tekst. In deze verwachting is de bijbel gelezen en uitgelegd in de handen van de kerkvaders, de Reformatoren en van ontelbare bescheiden uitleggers. Zij is voor hen het boek geweest van het getuigenis en daarmee van de openbaring zelf, en zij is dat telkens opnieuw geworden. In hun navolging moet zij door de theologie verder worden gelezen en uitgelegd.

(2)

Maar de prediking van de kerk beperkt zich niet tot het verklaren van het getuigenis van profeten en apostelen als het eeuwenoude gesproken en geschreven woord. Reeds het feit dat de prediking dit woord in een andere taal vertaalt, meer nog, dat zij de woorden, begrippen en zinnen van de tekst door middel van andere woorden, begrippen en zinnen omschrijft die zelf niet in de tekst staan en eerst recht doordat zij de lijnen van de tekst doortrekt, waardoor het eeuwenoude woord tot een woord wordt voor het actuele heden, daarmee waagt de prediker de gedachten van de bijbelse getuigen hier en nu zelf te denken en uit te spreken als haar eigen kennis. Uit het gehoorde moet het gesprokene ontstaan. Hoe zou het gesprokene anders opnieuw en verder kunnen worden gehoord.

Uit het kennen ontstaat noodzakelijk het belijden. Een noodzakelijke, maar ook een gevaarlijke overgang! Ontstaat nu niet om zo te zeggen een neutraal gebied, waarop de dwaling van de moderne mens zich breed maken kan ? Inderdaad, maar juist daarom moet de wachterfunctie van de theologie hier een nieuwe gestalte aannemen: de gestalte van de dogmatiek , dit wil zeggen het kritisch onderzoek naar de uitleg van de teksten, die in betrekkelijke vrijheid telkens opnieuw aanknoopt bij de moderne begripsbepalingen en gedachtegangen waar de verkondiging zich van bedient. Het dogma heeft deze te onderzoeken op haar overeenstemming met haar object. ‘Het dogma’ is het inbegrip van deze overeenstemming, waarop de kerk in enkele gevallen -lang niet in alle- haar ‘dogmas’ of leerstellingen heeft opgesteld. De dogmatiek heeft de taak deze leerstellingen te verklaren, maar daarbovenuit heeft ze in een omvattend onderzoek te vragen naar hun overeenstemming met ‘het dogma’. Opnieuw ligt de uitkomst van deze kritische bemoeienis niet in mensenhand. De dogmaticus zit evenmin als de exegeet in Gods raad. Als hij als mens op aarde eerlijk achter zijn bijbel zit of achter de andere documenten die voor het kerkelijk belijden onontbeerlijk zijn en hij niet heimelijk bezig is met de bouw van een pseudo-filosofisch of ‘godsdienstfilosofisch’ systeem, dan zal zijn bemoeienis wellicht niet helemaal tevergeefs zijn. We hebben het hier in de dogmatiek met de meest specifiek theologische discipline van doen in de theologische wetenschap.

(3)

Maar nu is de prediking samen met de overige functies van de kerkelijke liturgie geen uiteenzetting of meditatie, maar een daad: de daad waarmee de kerk het Woord van God wil dienen, waardoor zijzelf en de wereld het telkens opnieuw kunnen horen. De prediker is een mens en degenen die de prediking moeten horen zijn mensen van een bepaalde tijd en uit een bepaalde historische situatie en daardoor ontstaat tussen beiden opnieuw het probleem van de taal, nu in de praktische betekenis van de vraag: hoe de prediking en heel de dienst aan het Woord zo zou kunnen worden gediend, dat het als Woord van God kan worden gehoord. De zogenaamde praktische theologie die hier tussenbeide komt is zeer ten onrechte als het stiefkind van de theologische wetenschap behandeld. De verzorging van dit vak liet men vaak over aan nogal onbeduidende figuren die men hier goed genoeg voor achtte. Maar Schleiermacher had wel gelijk toen hij juist de praktische theologie ‘de kroon van de theologie noemde’. Er zou juist op dit punt opnieuw zeer ernstig en vruchtbaar werk geleverd kunnen worden, als men beseffen wilde, dat men ook en juist hier heeft uit te gaan van de openbaring en de Heilige Schrift, en niet van eigenmachtig gevonden psychologische, pedagogische, esthetische of politieke vooronderstellingen om daardoor zijn vragen en antwoorden te laten bepalen. Hier, in de vraag: hoe, ja hoe preken wij zó dat dit voorwerp (dat geen voorwerp is !) nú zichtbaar wordt, zó, dat God zelf door ons arme mensen, aan onze arme medemensen verneembaar wordt. Hier wordt kennelijk (menselijkerwijs gesproken) het bestaansrecht van de theologie door haar eigen bestaan bewezen: al dan niet! Als zij hier faalt, dan heeft zij ongetwijfeld in haar exegese en dogmatiek heimelijk reeds lang gefaald. Op basis van een ordentelijke exegese en dogmatiek moet er ook een ordentelijke wetenschap -jawel, wetenschap!- van homiletiek, catechetiek, liturgiek enz. zijn. Ook hier bestaat geen recept waarmee de lieve God te winnen zou zijn! Maar ook hier gaat het om een bemoeienis, die omdat zij een menselijke bemoeienis is, niet zonder resultaat hoeft te zijn.

Tot slot. Theologie is geen privé-aangelegenheid van theologen. Geen privé-zaak van professoren. Er zijn gelukkig altijd weer predikanten geweest die meer verstand hadden van theologie dan de meeste theologen. Maar ook geen privé-zaak van dominees. Er zijn gelukkig altijd weer gemeenteleden geweest en soms hele gemeenten, die dikwijls de functie van theologie in stilte maar op energieke wijze vervulden, terwijl hun predikanten theologische kinderen of barbaren waren. Theologie is een zaak van de kerk. Het gaat niet goed zonder predikanten en professoren. Maar het probleem van de theologie: de zuiverheid van de kerkelijke dienst is aan de kerk in haar geheel opgedragen. Er bestaan in de kerk principieel geen niet-theologen. Het begrip ‘leek’ alleen al is een van de slechtste begrippen uit het religieuze taalgebruik dat eenvoudig uit het christelijk spraakgebruik verwijderd zou moeten worden. Dus: de niet-professoren en niet-dominees zijn er mede verantwoordelijk voor dat de theologie van hun professoren en dominees geen slechte, maar een goede theologie is. En omdat de openbaring, omdat de kerk in haar wezen en doel een menselijke zaak is, daarom zeggen wij nu ook van de theologie in getrooste algemeenheid: zij is een menselijke zaak. En er zijn tijden die de theologie zo dringend nodig hebben, dat men wel zeggen mag: zij is, hoe weinig dat misschien geweten wordt: de menselijke zaak!

(vertaling dr N.T. Bakker)

 

Opgenomen in een bundel met door Nico Bakker vertaalde opstellen van Karl Barth ‘God is God’. Voor de inhoudsopgave en het voorwoord klik hier) God is God

Pagina's: 1 2 3 4 5