Ontmoeting tussen Oost en West -Karl Barth en Katsumi Takizawa (I)

logoIdW

 

 

ONTMOETING TUSSEN OOST EN WEST

Karl Barth en Katsumi Takizawa (I)

Karl Barth geeft in de zomer van 1934 in Bonn in het kader van de Kirchliche Dogmatik college over de maagdelijke geboorte. Hij beseft dat het voor nieuwkomers zwaar is om met dit thema hun studie te beginnen. Dat geldt zeker voor een kleine Japanner, die direct vanuit Tokio naar Bonn is gestuurd door zijn heidense hoogleraar in de filosofie, omdat de Römerbrief de juiste filosofie zou zijn.1 Barth vindt het gewoon griezelig zoals deze kleine heidense Japanner vorderingen maakt. Elke morgen zit hij direct voor hem en neemt alles in zich op. Op de open avonden verraadt hij door schrandere vragen, hoezeer zijn Aziatische ziel doorheeft wat er aan de hand is.2

Ruim twintig jaar later kijkt Barth terug op zijn ontmoeting met deze Japanner. Hij heeft nog nooit een vreemde zo snel en energiek op een rijdende trein zien springen. Hij zocht de juiste filosofie en vond de theologie. Hij zat met zijn be-nen over elkaar op bed het Griekse Nieuwe Testament te lezen. Na vier weken was hij in staat zich met verstand van zaken in de discussie te mengen, spoedig ook om een bijbelstudie te houden, en aan het eind van het semester een scherpzinnig artikel te schrijven over een toen actueel theologisch onderwerp. Bij dit alles wilde hij beslist niet gedoopt worden.3

Deze Japanner is Katsumi Takizawa (1909-1984). Als jongen wordt hij overvallen door levensvragen als: wie ben ik, waar kom ik vandaan en waar ga ik heen? Omdat hij er met niemand over kan praten, vereenzaamt hij. Hij gaat op advies van zijn vader rechten studeren in Tokio, maar het enige boek dat hem interesseert is Mijn Biecht uit 1882 van Tolstoi. Hierin herkent hij zijn vragen, maar hij begrijpt niets van het ware heil waarover Tolstoi spreekt. Ook van de bijbel, die hij van zijn gedoopte zuster krijgt, begrijpt hij niet veel. In zijn studie rechten kan hij geen grip krijgen op begrippen als vrijheid en gerechtigheid. Hij gaat dan Westerse filosofie studeren in Fukuoka. In een tijdschrift leest hij een artikel van Kitaro Nishida over ‘de zelfbewuste bestemming van het niets’, dat hij ook niet begrijpt, maar dat hem niet loslaat. Hij verdiept zich in de filosofie van deze Zen-Boeddhist, en over diens denken schrijft hij in 1933 een artikel, waarop Nishida met instemming reageert. Intussen heeft Takizawa een beurs gekregen voor studie in Duitsland, en Nishida raadt hem aan te gaan studeren bij Barth.4

In oktober 1933 vertrekt hij naar Berlijn om daar de Duitse taal te leren. Daar ontdekt hij in een boekwinkel Karl Barths Römerbrief. Het is zijn eerste kennismaking met diens denken, en via dit boek krijgt hij ook meer toegang tot de bijbel. In het voorjaar van 1934 gaat hij naar Bonn om bij Barth te studeren. De colleges over de maagdelijke geboorte maken diepe indruk op hem: “Ik luisterde alsof ik helemaal, lichaam en ziel, veranderde in een en al oor; ik wist niet wat me overkwam, maar ik was vervuld met een onuitsprekelijke vreugde, alsof het direct mij en mijn hele leven raakte; zelfs vandaag komt deze vrede nog elke morgen tot mij.”5

Na het zomersemester bij Barth in Bonn gaat Takizawa naar Marburg om daar verder te studeren. Eind juni 1935 komt Charlotte von Kirschbaum hem tegen in Bonn. Hij vertelt haar dat zijn verblijf in Marburg hem theologisch weinig te bieden had.

Begin juli hoort zij van Helmut Traub, dat deze met Takizawa een ernstig gesprek is begonnen dat nog voortgezet zal worden. De bijbel grijpt hem aan en laat hem niet meer los en toch kan hij zich niet laten dopen, zonder voor zichzelf daarover duidelijkheid te hebben.6 Traub heeft aan het slot van hun gesprek gezegd, dat het toch mooi zou zijn, als hij hier nog de stap naar de doop zou wagen. Hij zou heel stil geantwoord hebben: “Ja, ik weet het, maar ik weet nog niet, of ik het mag doen.”7

Deze aarzeling om zich te laten dopen blijft hem bezighouden, ook na zijn terugkeer in Japan.

Kort na WO II wordt hij hoogleraar in de filosofie in Fukuoka. Hij leert daar een jonge fysicus met psychische proble-men kennen en ontfermt zich over hem. Deze fysicus gaat ook wel naar de kerk, waar de predikant hem open tege-moet treedt. Bij hun gesprekken wordt ook Takizawa betrokken. De predikant nodigt hem uit om te preken en tot de kerk toe te treden. Hij besluit in 1958, na bijna vijfentwintig jaar aarzelen, om zich te laten dopen, zonder zijn Boed-dhistisch denken te verloochenen.8

Immanuel

Waarom heeft hij zolang geaarzeld? Het antwoord op deze vraag is te vinden in zijn artikel uit 1956: ‘Wat verhindert mij nog gedoopt te worden?’9 De titel verwijst naar de vraag van de kamerling aan Filippus, Hand. 8: 36. Takizawa voelt zich blijkbaar verwant aan de kamerling; ook hij komt van buiten de joods-christelijke cultuur. Barth zou dan voor hem Filippus zijn, die hem invoert in Gods openbaring. Bij de kamerling is aan de uiterlijke voorwaarde voor de doop voldaan (‘zie, daar is water’), maar Takizawa bezint zich hier of voor hem al aan de innerlijke voorwaarde is voldaan. Hij twijfelt nog over zijn doop.

Ik volsta nu met een korte parafrase van zijn bezwaren. De reden van Takizawa om zich niet te laten dopen heeft betrekking op het feit dat de openbaring van ‘God met ons’ exclusief in één punt van de geschiedenis plaats zou vinden: in de mens Jezus van Nazaret. Om dit te beamen zou hij zijn boeddhistische achtergrond moeten verloochenen. Maar God is er niet alleen voor christenen en maar ook voor boeddhisten en anderen. Als een christen beweert, dat geen mens buiten Jezus Christus om, die in de Heilige Schrift en door de kerk wordt verkondigd, echt over God zou kunnen spreken, dan verwart hij de goddelijke oorsprong van de christelijke verkondiging met het menselijke begin ervan in de historie. In zijn openbaring als ‘God met ons’ is God niet gebonden aan en laat zich niet opsluiten in de Heilige Schrift, in de christelijke kerk en dus ook niet in de westerse cultuur.10 In zijn theologisch denken legt Takizawa de nadruk op het inclusieve feit, dat God van eeuwigheid her voor alle mensen ‘God met ons’ is. Hij noemt dit Immanuel I, dat hij streng onderscheidt van Jezus Christus als Immanuel II.11 Wat met en in Hem geschiedt, is niet de fundering van het feit dat God met ons is, maar de weerspiegeling ervan. Wat ons over Jezus Christus wordt verteld, is geen historie, maar een story, teken en gelijkenis van het oerfeit Immanuel I.12

Van Barth heeft hij geleerd, dat Gods vrije genade ook de menselijke soevereiniteit onder kritiek stelt. Hij werkt dit in andere geschriften verder uit in kritiek op de cultus van het ‘ik’ in de huidige maatschappij. De moderne mens leeft als ego geïsoleerd van anderen en geïsoleerd van de oorspronkelijke relatie met God. De leegte die dit met zich mee-brengt, wordt gecompenseerd door de cultus van individuele persoonlijkheden, zoals bijvoorbeeld de verering van de Japanse keizer. Deze persoonlijkheidscultus kan ook leiden tot misbruik van de naam Jezus Christus.13 Als er teveel aandacht is voor de persoon van Jezus en Hij als persoonlijkheid wordt vereerd, verdwijnt zijn betekenis als verschij-ning van ‘God met ons’ en raakt ook God zelf buiten beeld.

Op 4 augustus 1958 schrijft Barth een brief aan Takizawa. Het is een reactie op de felicitatie die deze hem had ge-stuurd in verband met zijn verjaardag drie maanden eerder. Barth is blij te horen dat Takizawa heeft besloten zich te laten dopen. Zijn redenen om dat niet te doen, zoals hij die uiteenzet in zijn artikel in Antwort, zijn nu blijkbaar over-vleugeld en tussen haakjes gezet door een hogere reden, die hij zelf heeft gevonden. Over de redenen voor zijn te-rughoudendheid tot nu toe, heeft Barth nooit met hem gediscussieerd. Voorzover deze bezwaren ook tegen hem wa-ren gericht, kan Barth die alleen maar zien als een misverstand. Hij hoopt dat Takizawa zelf zal gaan inzien, dat hij altijd een weinig langs hem heen heeft gedacht en gesproken, omdat hij nooit daar was waar hij hem heeft gezocht.14 (Of de kritiek van Takizawa op Barth al dan niet terecht is, komt aan bod in een tweede artikel.)

Barth vermeldt de doop van Takizawa in zijn kerstpreek van 1958 in de gevangenis van Bazel: “Als er voor het Kerst-kind bij ons geen plaats is in de herberg, moet Hij dan verdergaan, naar andere plaatsen en mensen, ver weg in Afrika of Azië? Ik denk op dit moment aan een lieve vriend in Japan, die juist in deze dagen is gedoopt, nadat hij zich 25 jaar lang heeft bezonnen of hij het zou doen. Nu heeft hij het dan gedaan, en anderen, ver weg van hier, doen hetzelfde”.15

Ab Venemans

1 Briefwechsel Barth-Thurneysen III, S. 650 f., in brief van B. 20.5.1934
2 Idem, S. 672, in brief van B. 20.7.1934
3 Barth: Offene Briefe 1945-68, S. 370 ff., in Brief aan Japanse christenen
4 F.-W. Marquardt: in Das christliche Bekenntnis zu Jesus, dem Juden, eine Christologie I, S. 30f.
5 Citaat in S. Hennecke: Speaking in many voices about the one God, a correspondence between K. Takizawa and K. Barth, p. 148, in B. McCormack, G.Neven: The reality of faith in Theology, p, 141-162
6 Briefwechsel Barth-von Kirschbaum I, S. 540, in brief van v.K. 6.7.1935
7 Idem, S. 550, in brief van v.K. 9.7.1935
8 F.-W. Marquardt, o.c. S. 32
9 ‘Was hindert mich noch, getauft zu werden’? in Antwort, Karl Barth zum 70. Geburtstag, S. 911-925
10 In de NRC van 11 november 2009 las ik, dat Ichiro Ozawa, secretaris-generaal van de regerende Democratische Partij van Japan, kritiek heeft geuit op de westerse samenleving, omdat die wordt gedomineerd door het christendom, een geloof dat volgens hem ‘gesloten en zelfingenomen’ is.
11 S. Hennecke: Speaking in many voices, p. 153
12 S. Hennecke: Incarnation as awakening, K. Takizawa reading K. Barth, p. 154, in Exchange, p. 144-155
13 S. Hennecke: Speaking in many voices, p. 155
14 Brief van Barth aan Takizawa 4.8.1958, nog niet gepubliceerd
15 Barth: Predigten 1954-67, S. 134