G.W. Oberman (1889-1967), een veelzijdig predikant

logoIdW

 

G.W.OBERMAN (1889-1967), EEN VEELZIJDIG PREDIKANT

Met dit artikel los ik een schuld in. Jaren geleden beloofde ik een stukje over Oberman te schrijven. Het kwam er niet van. Enige tijd geleden drong Spijkerboer er bij mij op aan dat stukje toch eens te schrijven. Hem kan ik weinig weigeren.

In 1967 kwam ik als predikant in de wijkgemeente ‘Abstede’ te Utrecht die G.W. Oberman eerder had gediend. Op huisbezoek hoorde ik over hem, want op velen had hij grote indruk gemaakt. Soms werd hij mij ook ten voorbeeld gesteld. Ook de redactiesecretaris van het kerkblad ‘Hervormd Utrecht’, de journalist J. van Staveren, die hem goed had gekend, vertelde mij allerlei verhalen.

Gerrit Wijnand Oberman is op 10 oktober 1889 in Leiden geboren als zoon van de predikant Foppe Oberman. In Lei-den studeerde hij en op hervormingsdag, 31 oktober 1922, promoveerde hij aan de universiteit aldaar. Hij was predi-kant te Bovensmilde, Leeuwarden en in Utrecht (1926). Ik heb hem nooit persoonlijk ontmoet. Toen ik nog maar net in Utrecht predikant was, overleed hij in Taizé op 24 juni 1967. Ik ben wel in de rouwdienst en op zijn begrafenis in Amersfoort geweest, samen met een ouderling die hem van nabij had meegemaakt.

Oberman was afkomstig uit een kohlbruggiaans milieu, maar zelf was hij ‘ethisch’. Binnen de ethische beweging waren allerlei vleugels. Hij behoorde tot de socialistische en liturgische vleugel. Hij was een bijzonder sociaal bewogen man. Dat bleek al uit zijn dissertatie, Verwaarloosde en misdadige jeugd, haar godsdienstig leven en geestelijke verzorging. In de crisisjaren kwam hij volhardend op voor de verdrukten en armen. Voor de mensen in de Sterrenwijk, het arme deel van de overigens welvarende wijk, werden steeds hulpacties ondernomen. In de oorlogsjaren werden door de wijk, onder leiding van Oberman, voedselacties voor de arme hongerigen georganiseerd. Ook de gevangenen werden door hem bezocht. Een van hen was Gerrit Achterberg die in de wijk woonde en zijn hospita doodde. Achterberg was dankbaar voor de bezoeken. Later droeg hij de bundel En Jezus schreef in het zand aan hem op.

Oberman had een charisma om met jeugd om te gaan. Hij boeide op catechisaties, maar zag de jonge mensen ook graag op het sportveld. Van de voetbalvereniging D.O.S. was hij erelid. Dat heeft K.H. Miskotte nooit bereikt die ook dolgraag voetbalvelden betrad. Als een warm voorstander van sport ondervond hij kritiek van gemeenteleden. Eerder was dat het geval geweest met ds. G.J.A. Jonker die op zondag in het Wilhelminapark jonge voetballertjes aanvuurde. Jonker en Oberman trokken zich van de kritiek niets aan. De ethischen hielden van de gemeente, maar zij waren niet van plan om aan de leiband te lopen.

Oberman was een van de voormannen van de liturgische beweging. Zijn liturgische inzichten bracht hij in praktijk. Hij zou nooit zeggen: ‘Daar is de gemeente nog niet aan toe’; hij bracht de gemeente er naar toe. Ook als auteur heeft hij de liturgie grote diensten bewezen. In een stelling bij zijn dissertatie gaf hij als argumentatie voor de liturgische bewe-ging: het verlangen contact te houden met het levend geloof der voorgeslachten, de behoefte aan wijding en aan grotere deelname van de gemeente in de eredienst.

In het wijkcentrum ‘Ons Huis’ was een kapel ingericht voor het morgen- en avondgebed, in de oorlogsjaren dagelijks. Theologische studenten wist hij te betrekken; een van hen was H. v.d. Linde. Kort nadat Utrecht bezet was liet hij in het morgengebed zingen: ‘Ik hoor trompetten klinken/ de vijand is nabij…’

Goede contacten had Oberman met rooms-katholieken. Dat was toen niet algemeen. In het bijzonder had hij veel te maken met kardinaal de Jong. Beiden woonden op de Maliebaan en daar wandelden zij graag samen. En dat werd gezien. Zo had hij de naam van ‘roomse’ en ‘rooie’ dominee (dat voorrecht viel later mij te beurt).

Bij Oberman ontmoetten kerk en cultuur elkaar. In de wijk werden niet alleen kerkelijke samenkomsten belegd, er waren ook culturele manifestaties. Vooral literatuur en toneel waren geliefd. Met literatuur en toneel trad hij ook buiten de wijk. Zo sprak hij bijvoorbeeld in de grote zaal van K. en W. – gekleed in rokkostuum – over ‘De opstandigen’ van Jo van Ammers-Küller, toen een ‘bestseller’. Andere avonden waren gewijd aan Shakespeare (in de kring der ethi-schen altijd bewonderd), Francesco Campana en de moderne poëzie. Kerk en toneel waren toen, althans in Neder-land, twee gebieden die nog geen of nauwelijks raakpunten hadden.

Ook op het gebied van de politiek weerde Oberman zich. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1939 was er een verkiezingspamflet van de SDAP verschenen waarin de opwekking om op deze partij te stemmen, werd voorafgegaan door verklaringen van leden en niet-leden van de partij. Oberman schreef daarin, dat ‘elk christen moest uitmaken waar zijn plaats is in den strijd tegen het duivelsche onrecht en de satanische ellende in de wereld’. De bijzondere kerkeraad uit die tijd sprak zijn leedwezen over de verklaring uit.

In de vereniging ‘Kerkopbouw’ die zich inzette voor de reorganisatie van de Hervormde Kerk om haar weer een belij-dende kerk te laten zijn, nam hij van meet af aan een vooraanstaande plaats in. Lange tijd was hij secretaris. In die hoedanigheid leerde hij O. Noordmans kennen. Zij werden vrienden. Brieven van Oberman aan Noordmans zijn on-dertekend met de woorden: ‘uw toegenegen vriend’ of ‘uw toegenegen broeder en vriend’. Bij de ethischen was ver-schil van opvatting en handelen geen reden om geen vrienden te zijn. Beiden waren overtuigd van de ernst van de toestand in kerk en maatschappij. In een lezing van 30 november 1933 zei Noordmans: ‘De hele kerkelijke crisis en een groot deel van de politieke ligt daarin dat de mensen het verleerd hebben, zich in die geloofsruimte te bewegen, die kerk heet. De liturgie, de hulde is uit hun leven verdwenen en ze worden zo wanhopig plat en modern. We moeten terug naar de kerk, naar de Schrift, naar de Twaalf artikelen, het Onze Vader en gezang 3’ (In de bundel 1938 het Te Deum, ‘Wij loven U, o God…). Wat toen werd gezegd, moet ook in 2010 worden gezegd.

Noordmans en Oberman wisten wat er zou gaan gebeuren. Zij zagen de demonie er aankomen. Op kousenvoeten en op klompen. Oberman maakte al vanaf 1933 conferenties mee in Kattevenne (bij Münster) van de Bekennende Kirche en daar leerde hij van nabij het duivelse van het nationaalsocialisme kennen. Wat hij wist maakte hij bekend. In het wijkblad van Abstede uit het begin van de jaren dertig trof ik waarschuwende artikelen aan tegen het heidendom en de hachelijke positie van de Joden, artikelen die je toen nergens anders las. In de bezettingsjaren was Oberman heel actief en moedig koos hij partij voor de vervolgde Joden. In Ons Huis, waren boven de kapel Joden verborgen en mensen die de morgen- en avondgebeden meemaakten, raakten nogal eens hun persoonsbewijs kwijt. Getrouwd met een joodse vrouw (Elsa Henriëtte Graanboom) heeft hij existentieel de Jodenvervolging bestreden, daarbij geholpen door gemeenteleden. Dat was voor hem een zaak van belijden, van liturgie, van kerkopbouw. Herhaaldelijk werd hij gevangen genomen. Verhalen deden de ronde hoe hij telkens vrijkwam. Een keer was hij in zijn buitenhuis, Ekeby, toen een arrestatieteam zijn huis op de Maliebaan binnenviel. Een politieagent, een catechisant, waarschuwde een andere agent, die in de buurt van Ekeby woonde en die vliegensvlug zich naar Oberman begaf om hem te waarschu-wen. Toen de Duitsers kwam, was Oberman ergens anders. Hij was dikwijls ‘ergens anders’. In de wijk was iedereen verwonderd dat hij de oorlog had overleefd.

Oberman had de wereldwijde kerk voor ogen. Abstede was een deel van die kerk. Het was niet toevallig dat hij tijdens een bezoek aan Taizé is overleden.

M.G.L. den Boer