Geloven in bezettingstijd

logoIdW

 

GELOVEN IN BEZETTINGSTIJD

15 mei 1940: de Wehrmacht trekt Amsterdam binnen. Met mijn vader sta ik voor het raam van onze etagewoning aan de Noorder Amstellaan de lange colonne legervoertuigen gade te slaan. Zwijgende, verslagen toeschouwers, hier en daar de gestrekte arm van iemand die wij al spoedig een landverrader zullen noemen. Die ochtend wil vader, die in de spannende oorlogsdagen met voortdurend luchtalarm thuis bij zijn gezin is gebleven, weer naar zijn werk in de stad. Kort na zijn vertrek komt hij de trap weer op, ontsteld: enkele huizen verderop woont een begaafde joodse fotograaf, die na de Kristallnacht uit Duitsland is gevlucht, hier energiek een snel populair geworden fototijdschrift heeft opgericht, waarvan vader – bedreven grafisch ontwerper – steeds de lay-out verzorgt. Zijn klant is een ondernemende, vriendelijke man, die elke maand bij ons komt om in zijn beste Nederlands over een volgend nummer te overleggen. Nu staat voor zijn huis een ziekenauto: hij heeft die nacht zelfmoord gepleegd.

15 augustus 1941: midden in de nacht slaat een verdwaalde bom (wellicht Engels vliegtuig in nood?) in bij onze buren. Die overleven het niet, wij wel, de schrik is groot en ons huis is onbewoonbaar geworden. Mijn ouders weten nog een woning in de Stadionbuurt te vinden, daarheen verhuizen wij met wat er van de inboedel heel is gebleven.

Juni 1942: de razzia’s tegen de joden zijn in volle gang. De buurt is afgezet, onze bloemist van de winkel in de Jasonstraat staat gepakt met vrouw en kinderen midden op de weg om afgevoerd te worden. Met lijn 24 worden zij naar de Hollandse Schouwburg gebracht. Wij kijken machteloos toe.

Februari 1943: in Den Haag schiet het verzet de oud-generaal Seyffardt neer. Hij hield zich bezig met het werven van vrijwilligers voor de (Nederlandse) Waffen-SS. De volgende ochtend worden, ook in Amsterdam, scholieren en studenten van hun bed gelicht en naar het kamp Vught getransporteerd: represaille van de Duitsers. Twee Amsterdamse politie-agenten komen, in alle vroegte, ook mij halen. Maar (mét klasgenoten) was ik gewaarschuwd en elders gaan slapen. Van de gearresteerden werden er na korte of langere tijd vrijgelaten, maar ook in Duitsland te werk gesteld.

Deze en andere herinneringen staan nog steeds in mijn geheugen geprent. Bij de bezetting in 1940 was ik 15 jaar, 20 bij de bevrijding. Als deze al niet the best years of your life zijn, dan toch jaren van ontplooiing en ontdekking. Natuurlijk stond die ontwikkeling niet stil: het waren mijn middelbare-schooljaren. Ik deed in 1943 eindexamen HBS-a, maar ging datzelfde jaar naar de HBS-b omdat ik aan de arbeidsdienst in Duitsland kon ontkomen zolang ik aan een schoolopleiding bezig was (ik kreeg op mijn “ausweis” de mededeling: “Tätig bei der Firma H.B.S.”! Die Tätigkeit was overigens niet altijd even constant…). Tot Dolle dinsdag (september 1944) heb ik daar mijn kennis van wis- en natuurkunde uitgebreid, daarna moest ik tot de bevrijding onderduiken. De lessen leden onder de omstandigheden. Ons schoolgebouw, de Chr. HBS aan het Adama van Scheltemaplein, werd al in 1940 gevorderd (en huisvestte later het beruchte “Jüdisches Auswanderingsamt” van Lages c.s.,1 zodat wij de jaren door aangewezen waren op de gastvrijheid van de b-HBS aan de Moreelsestraat. Maar het lerend ontplooien, het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden, het lezen, niet alleen voor je verplichte “boekenlijsten” (je had er in “spertijd” alle gelegenheid voor), vooral ook de vriendschap met en onder klasgenoten (voor zover “van de goede kant”) en niet te vergeten vluchtige en minder vluchtige verliefdheden waren waarschijnlijk niet zoveel minder stimulerend dan ze in normale tijden geweest zouden zijn.

Dat neemt de toenemende dreiging niet weg die ook mijn familie en ik ondervonden en die zich toespitste in het laatste oorlogsjaar, de hongerwinter. Wat was, voor mijn ouders, mijn jongere broer en voor mij in deze benardheid de betekenis van geloof en kerk?

Godsvertrouwen

Mijn ouders waren overtuigde hervormde kerkleden en trouwe kerkgangers. Vóór de oorlog had weliswaar iedere Amsterdamse wijk zijn predikant, maar de verbondenheid met een wijkgemeente leefde weinig, pas bij de na-oorlogse nieuwe kerkorde kreeg dat inhoud. Mijn ouders liepen dan ook nogal eens de voorgangers na die hen het meest aanspraken, al moesten zij (met de tram) naar een ander deel van de stad. Het ging bij de kerkgang toch vooral om de preek (niet voor niets heette het hervormd weekblad van Amsterdam het Kerkbeurtenblad). Maar nadat wij in de Stadionbuurt waren komen wonen werd de Willem de Zwijgerkerk, dat merkwaardige bakstenen gebouw aan de Olympiaweg, toch wel de plek waar zij en ik ons geestelijk thuis vonden, ook nog lang na de oorlog.

Er gingen niet veel zondagen voorbij waarop ook ik niet in de kerk zat. Leek de dominee die ’s morgens op de kansel stond mij minder te zullen bevallen, dan ging ik naar de middag- of avonddienst, vaak met een of twee vrienden. Onze interesse ging zo ver dat wij – op initiatief van een vooral nieuwsgierige klasgenoot – eens in de maand ter kerke gingen bij andere (vooralsnog protestantse) geloofsgemeenschappen. Dat begon bij de Waalse gemeente (ook op advies van onze leraar Frans!), maar ook de doopsgezinde, remonstrantse, lutherse kerken en niet te vergeten het “hersteld verband” in de Parkkerk kwamen aan de beurt. Ik heb daar in elk geval over de hervormde en gereformeerde grenzen heen kunnen kijken en een pril oecumenisch besef gekregen, dat na de oorlog kon opbloeien toen in 1948 de Wereldraad (in Amsterdam!) werd opgericht met alle stimulansen, die daar in die eerste na-oorlogse jaren van uit gingen.

Natuurlijk had deze betrokkenheid bij woordverkondiging en geloofsgemeenschap veel te maken met de benardheid der tijden: nood leert bidden. Ik heb in die jaren dagboekjes bijgehouden, waarin niet alleen het oorlogsverloop en de toenemende onderdrukking, schoolbelevenissen en familie-gebeurtenissen werden genoteerd, maar ook geloofsbeleving, reacties op een preek waardoor ik was getroffen, gebeden, een lied. Pubervroomheid? Meer dan dat: de vaste overtuiging dat de verschrik-kingen en de onderdrukking niet langs God heengingen, een sterk besef van leiding “van boven”. En de stellige zekerheid dat het nazi-beest verslagen zou worden, aan de uiteindelijke geallieerde overwinning twijfelden wij thuis nooit. Wer Gott vertraut, fest auf Ihn baut, den will Er nicht verlassen – uit deze slotregel van een koraal uit de Matthäuspassion putte ik geloof. De vraag waar God intussen was in Ausschwitz, of bij Stalingrad, of in Coventry of Dresden bleef op de achtergrond.

Dat godsvertrouwen werd trouwens van veel kansels gevoed, in prediking, in de keuze van psalmen en liederen, in de gebeden. Voorgangers die zich niet van de wijs lieten brengen door censuur en de mogelijkheid van verraad trokken volle kerken. Er werd gebeden voor joden, onderduikers, het koninklijk huis. Toch was er, zeker in de eerste bezettingsjaren, onder de mensen en in kerkenraden wel discussie over de vraag hoe ver dominees moesten gaan in hun dikwijls onverholen stellingname. De risico’s konden te groot worden. Ik herinner mij die gesprekken thuis nog wel. Ds Buskes – een van de predikanten die het felst verzet aantekenden tegen met name de jodenvervolging – vertelt in Hoera voor het leven hoe er vanuit de zogenoemde Lunterse Kring nog aan Karl Barth een aantal vragen werden voorgelegd, waarvan de eerste luidde: is het mogelijk de kerkelijke voorbede voor de koningin te laten vervallen? “Die vraag beantwoordde Barth met een onvoorwaardelijk neen”, aldus Buskes.2

Groot-Zuid

In het najaar van 1942 riep de centrale kerkenraad de commissie “Groot Zuid” in het leven met de opdracht een vorm van apostolaat te organiseren onder “buitenkerkelijken” in Amsterdam-Zuid. Het verhaal zal bekend zijn: in de Willem de Zwijgerkerk werden iedere zondag om half twaalf samenkomsten georganiseerd met een eenvoudige liturgie, met het accent op bijbellezing en prediking. Daarnaast werden in de zomer van 1943 “avondwijdingen” gehouden waarvoor ook bekende voorgangers van buiten Amsterdam werden uitgenodigd, zoals F.J. Pop en M.A. Krop (later studentenpastor in Groningen). De diensten werden opgeluisterd door musici als de alten Roos Boelsma en Annie Hermes, of strijkers o.l.v. Felix de Nobel. Vaste organist was Piet van Egmond, een populair musicus ( maar wiens artistieke reputatie onder vakgenoten niet onomstreden was…). In de grote Oranjekerk aan de Van Ostadestraat, een imposant gebouw met bijna 2000 zitplaatsen, werden in die zomer, ook in het kader van “Groot-Zuid”, op zondagavond evangelisatiediensten gehouden waar dr Miskotte of ds Buskes voor een menigte spraken over Een belofte die niet liegt (Miskotte) en In nacht en stormgebruis (Buskes).

Op 8 september 1943 ging ik met een vriend naar zo’n avondwijding in de Willem de Zwijgerkerk, waarin ds van Limburgh voorging (een geliefde predikant die het gemoed van Amsterdammers kon aanspreken). Zoals wij in die tijd gewoon waren om in de rij te staan bij de bakker en de groenteboer, zo hadden wij ons die avond ook voor de kerk bij de rij aangesloten om een goede plek te krijgen. Naast de kerk was de pastorie van de wijkpredikant ds Gravemeijer. Wij stonden precies voor zijn huisdeur, toen dominee deze opeens open deed, een verkennende blik over de mensen wierp, toen het woord nam: “Ik wou alleen maar even vertellen dat Italië gecapituleerd heeft”, waarna hij zich weer snel terugtrok. Het bemoedigende nieuws was uiteraard afkomstig van de BBC, waarnaar dominee clandestien op zijn ongetwijfeld goed verborgen radio-ontvanger geluisterd had. Wat later, in de kerk, ging het bericht snel rond. Toen het Piet van Egmond had bereikt zette deze, met alle registers open, het “Dankt, dankt nu allen God” in. De volgende dag gaven de Duitsers “het laffe verraad” van de bondgenoot toe.

Wordt vervolgd. Jan Nuiver

Auteur was bibliothecaris en directeur van de Openbare Bibliotheek Groningen

1 Ook dr Miskotte jr herinnert zich dit gebouw in zijn bijdragen aan dit blad (o.a. IdW jrg 37 nr 6); er tegenover aan de Euterpestraat lag de meisjes-HBS, hoofdkwartier van de Gestapo. Beide gebouwen werden in november 1944 door een Engels precisie bombardement deels verwoest.

2 J.J. Buskes. Hoera voor het leven. 1959. Blz. 189-190.