Juliana van Norwich en de liefde

logo-idW-oud

 

JULIANA VAN NORWICH EN DE LIEFDE

Juliana van Norwich was kluizenares. Zij leefde afgezonderd van de wereld, maar dat betekende niet dat zij zich afkeerde van de wereld der mensen. Haar antwoord op de liefde van God was haar liefde tot God en liefde voor de mensen die zich tot haar wendden.

Gedreven door de liefde

Juliana van Norwich was een kluizenares in de St. Juliankerk, maar zij leefde niet afgesloten van de mensen. In het vorige artikel lazen we dat Margery Kempe, een jongere tijdgenote, vertelde dat zij was ‘an expert on giving good counsel’, dat zij een raadgeefster was voor velen en dat haar adviezen een combinatie waren van geestelijk inzicht en gezond verstand. Zelf schreef zij: ‘Zou ik, omdat ik een vrouw ben, geloven dat ik niet tot u mag spreken over de goedheid van God, vooral nu ik gezien heb (…) dat het zijn wil is dat het bekend zou worden?’ De liefde van God die zij had ervaren zette haar aan om voor mensen van die liefde te getuigen. Uit het citaat blijkt ook dat de kerkelijk auto-riteiten daartegen bezwaren hadden, omdat vrouwen hun mond moesten houden. Margery Kempe trachtte men ook herhaaldelijk de mond te snoeren en ook dat was tevergeefs.

Kempe ging naar de mensen, maar de mensen kwamen naar Juliana. Juliana heeft iets weg van de Russische starets. Hij is een soort monnik, een orde op zichzelf. Hij verkiest de eenzaamheid, maar verliest nooit de verbinding met het leven van andere mensen die hem komen bezoeken. Hij verkiest de eenzaamheid om zich te concentreren op het wezenlijke, juist ook ten bate van zijn medemensen, die in het woelige, chaotische en gecompliceerde leven het spoor bijster zijn geworden. De starets laat zich niet afleiden en daardoor behoudt of verkrijgt hij de onvertroebelde blik der liefde voor de mensen in hun situatie.

Door de ‘showings’ raakte Juliana voor altijd overtuigd van Gods liefde voor de mensen. Met haar showings over de goddelijke liefde, zo zegt zij uitdrukkelijk, wil zij niets toevoegen aan wat de heilige Schrift ons betuigt en wil zij zich houden aan de leer van ‘onze heilige Moeder, de kerk’. Bovendien, zo schreef zij, is er nauwe samenhang tussen wat wordt gehoord en gezien. De showings kwamen tot haar via ‘het lichamelijke zien’, via het ‘woord’ en via ‘het geeste-lijke zien’. Wat het laatste betreft: ‘Ik heb er iets over gezegd, maar ik zal het nooit ten volle kunnen vertellen’ (hoofd-stuk 23).

De liefde Gods voor mensen, is de liefde, betoond en bewezen in Christus Jezus. Jezus heeft uit liefde voor ons geleden. Het is de liefde met deze inzet die haar deed zeggen: ‘All is well, and all shall be well.’ Dat was geen opper-vlakkig optimisme, maar een blijmoedig vertrouwen op Gods toekomst. Wel wordt de toon van Juliana wat zorgelijk wanneer zij spreekt over de toorn van God, over de zonde, de duisternis en de hel. Zij ontkent de toorn Gods niet, maar ze weet niet goed raad met die toorn. Ook is zij ontredderd wanneer zij denkt aan allen die niets weten van de liefde Gods, omdat zij er nooit van gehoord hebben, of aan de mensen die aan deze liefde voorbij leven. Nooit echter verliest zij haar overtuiging, dat Gods liefde uiteindelijk zal triomferen en dat alles gewend zal worden tot de ware ‘eredienst’.

Voor Juliana was God ‘homely’ en voor dit woord weet ook een Engelsman geen modern equivalent te vinden. Het slaat op de intimiteit van God in zijn liefdevolle aandacht voor alle kanten van ons leven. ‘God is ons meer nabij dan onze adem; Hij is dichter bij ons dan onze handen en voeten’.

Moeder Jezus

In de hoofdstukken 58-63 legt Juliana nadruk op het ‘moederschap’ van God, geopenbaard in onze Heer Jezus. Dat heeft steeds verwondering gewekt. Zij spreekt over Maria, de moeder des Heren en van alle gelovigen, die als moe-der het beeld draagt van de kerk. En over Moeder de kerk, maar het meest spreekt zij over ‘onze Moeder Jezus’. ‘This fiar lovely word Mother, it is so sweet (…) that it may not verily be said of none but him’ (Dit schone en liefelijke woord Moeder…, het is zo zoet dat het werkelijk alleen van Hem gezegd kan worden).

Over het moederlijke in God en Christus zijn aanwijzingen te vinden in de Bijbel. In Jesaja 49, 15 lezen we: ‘Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet zou ontfermen over het kind van haar schoot? Al zou zij die verg-eten, toch vergeet Ik u niet’. En in Jesaja 66, 13 komen we de woorden tegen: ‘Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten…’ Jezus zegt: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert…’ ( Mt. 23, 37). Op deze teksten kan zeker geen leer over het moederschap van God gebouwd worden. Toch is Juliana niet de eerste en enige die spreekt over Moeder Jezus. Wij vinden het bij sommige kerkvaders, bij Anselmus van Canterbury en Bernard van Claivvaux. In ons land hebben prof. A.J.Th. Jonker en dr. O. Noordmans ontroerend geschreven over het ‘moederlijke’ in God.

Voor Juliana is alles over God en Christus in het woord ‘Moeder’ samengevat. In Christus als Moeder is ons bestaan gegrond. ‘Als kinderen mogen wij naar Hem toesnellen om hulp te ontvangen; onmiddellijk staan de liefelijke en gena-dige handen voor ons klaar en leggen zich teder om ons heen’.

Het moederschap van Jezus werd door Juliana beleden omdat zij in Gods liefde voor mensen als zijn kinderen ge-loofde.

Een gedicht

In Feesten van het jaar heeft W.A.P. Smit (1903-1986), hoogleraar Nederlandse letterkunde en dichter, een gedicht gepubliceerd, waarin de woorden voorkomen: ‘O Moeder, die de Christus heet’. De titel van het gedicht is ‘Goede Vrijdag’.

Zoals een vrouw haar pijnen lijdt
om ’t liefste, dat uit haar begint,
en in de felste smarten strijdt
om ’t aarzlend leven van haar kind –

Zoals mijn moeder duldloos leed
en daalde tot de grens der dood,
maar door haar pijn mij worden deed
en mateloos mij het leven bood –

Zo, Christus aan het kruis, zijt Gij
een moeder in de greep der pijn,
dat met U, als Uw kind’ren wij
in ’t zelfde leven zullen zijn!

O Moeder, die de Christus heet
en deze hoogste Liefde zijt,
voor wie ons hart geen bede weet
dan: Jezus Christus, o Gij lijdt…

In zijn Schrijven en Geloven zegt Hans Werkman naar aanleiding van dit gedicht in een gesprek met Smit: ‘Christus als Moeder, terwijl het feminisme nog niet uitgevonden was’. Prof. Smit antwoordt dan: ‘Nee, het is ook niet feministisch bedoeld. Het is bedoeld als uitdrukking van de meest innige en ingrijpende vorm van verbondenheid en offerbe-reidheid en liefde’. Wat Smit in zijn antwoord formuleerde, is ook precies wat Juliana van Norwich bedoelde met haar spreken over Jezus als Moeder. Wij zouden het gedicht een kort en bondig commentaar kunnen noemen van haar werk.

M.G.L.den Boer

In Penguin Books werd Julians’s werk in modern Engels vertaald en van een inleiding voorzien door Clifton Wolters. De eerste druk is van 1966; daarna nog vele malen herdrukt. Hans Werkman, Schrijven en Geloven (Kampen 1985) bevat naast het gesprek met W.A.P. Smit gesprekken met Nel Banschop, Maarten Biesheuvel, J. van Doorne, Jo van Dorp-Ypma, Jan H. de Groot, Maarten ’t Hart, Roel Houwink, Martin Ros en Jaap Zijlstra.