Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919)

logoIdW

FERDINAND DOMELA NIEUWENHUIS (1846-1919)

In 2011 verscheen een nieuwe biografie van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Zij is geschreven door de historicus Jan Wllem Stutje, die eerder biografieën publiceerde over Paul de Groot, jarenlang leider van de CPN, en over Ernest Mandel, een in de jaren zestig en zeventig roemruchte marxistische econoom. Nu dus een biografie over deze lutherse predikant, die zijn geloof verloor, de pionier van het socialisme in Nederland werd en eindigde als anarchist: Van Christen tot Anarchist, zoals Domela het in de titel van zijn memoires het verwoordde. De goed geschreven biografie van Stutje is een verrijking van de literatuur over Domela onder meer omdat hij uitvoerig gebruik heeft gemaakt van de internationale correspondentie van Nieuwenhuis, inclusief die met Marx. Aan de hand van de biografie wil ik nagaan welke geloofsontwikkeling Domela doormaakte totdat hij in 1879 de kerk verliet. Hij stond daarmee in de golf van moderne predikanten die hun bediening neerlegden en van wie Busken Huet en Pierson de bekendste zijn. Domela’s afscheid van de kerk was echter in zijn tijd uniek, omdat hij het ook deed vanwege de opstelling van de kerken inzake het sociale vraagstuk.

Domela werd in een uitgesproken luthers milieu geboren: hij was de zoon van een luthers predikant, die na gemeentepredikant geweest te zijn, in 1845 hoogleraar werd aan het Evangelisch-Luthers Seminarie in Amsterdam. Hij hechtte echter aan het predikantschap en bleef volop voorgaan in kerkdiensten, die vanwege zijn welsprekendheid op en grote toeloop konden rekenen. Hij had een afkeer van het in zijn ogen kille, ‘kophangerige’ calvinisme, dat altijd om dankbaarheid en schuldbesef vroeg. Wat kerkelijke ligging betreft, noemde hij zich ‘evangelisch’ en voelde hij zich aangetrokken tot de Groninger richting (dit ontleen ik aan wat Domela erover schrijft in zijn Van christen tot anarchist; Stutje brengt deze verfijning niet aan). De professor was een uitgesproken tegenstander van de moderne richting. Wat de sociaal-economische en sociaal-culturele positionering van het gezin betreft, is van belang om te vermelden dat de vader behoorde tot de intellectuele elite van Amsterdam. Hij was bevriend met invloedrijke intellectuelen en ministers gingen bij hem ter kerke. Voorts kende het gezin materiële welvaart. Het woonde aan de Amsterdamse grachtengordel, op de Singel met als buurman de zakenman Pierson, vooraanstaand lid van het Reveil en wiens drie zonen, Allard, Hendrik en Nicolaas alle drie hun sporen zouden achterlaten in kerk, politiek en samenleving. Van huis uit kende Ferdinand het arbeidersvolk niet persoonlijk.

Ferdinand, die een grote verering had voor zijn vader, verkeerde geheel in diens godsdienstige voorstellingswereld. Na het gymnasium studeerde hij theologie aan het Luthers Seminarie. Hier maakte hij kennis met het modernisme en onderging hij de invloed van David Friedrich Strauss, Bruno Bauer, Feuerbach en nog anderen en verslond hij het werk van Busken Huet en Multatuli. Zijn oudere broer Francis, die ook theologie studeerde, had er zijn geloof door verloren, hetgeen hem een hard en pijnlijk conflict met zijn vader opleverde. Ferdinand bleef wel aan zijn geloof vasthouden ondanks veel twijfel. Wel veranderde zijn godsbeeld, dat vaag werd, en zijn visie op Jezus: niet degene die wonderen verrichtte, maar, in het spoor van Strauss, een feilbare, onafhankelijke inspirator. Op het proponentsexamen nam Ferdinand geen blad voor zijn mond. Hij zei wat hij dacht: het ging hem om de historische Jezus (waar hij wel aan vasthield) en niet die van het orthodoxe dogma. Voor Domela was niet het geloof in, maar het geloof van Jezus navolgenswaardig, waarbij het handelen boven de leer ging. Nadrukkelijk vroeg hij naast de orthodoxie ruimte voor de vrijzinnigheid. De proefpreek die deze inzichten bevatte, riep veel weerstand op bij de examencommissie, die echter, hoewel zij zijn vrijzinnigheid betreurde, over zijn kennis tevreden was en hem daarom toeliet tot het predikantschap. Tot zover was Domela’s ontwikkeling niet uitzonderlijk te noemen: een weerspiegeling van de invloed van het modernisme. We vinden er ook een karaktereigenschap in: consequenties trekken uit je inzichten en daarvoor staan. Als men het vanuit het negatieve wil benoemen: een zekere rechtlijnigheid was hem niet vreemd.Bij zijn intrede in de Lutherse gemeente te Harlingen in 1870 kwam hij enerzijds uit voor zijn vrijzinnigheid, maar reikte hij ook de hand naar de orthodoxe leden van de gemeente. Opvallend is bovenal dat hij geen predikant op gezag wilde zijn, maar ‘een vriend die u bij wil staan waar hij kan’. Domela wilde zich bij het volk voegen en vond de sociale strijd van net zo’n belang als de kerkelijke. Hier had Stutje mijns inziens door moeten vragen: hoe kwam deze ‘heer van stand’ hiertoe? Zo’n opstelling was immers volstrekt a-typisch naar zijn milieu van herkomst. Voorts was het zo dat de moderne predikanten wel theologische en culturele vernieuwing wilden, maar politiek binnen de lijnen van de standenmaatschappij bleven. Domela’s ‘afdalen’ naar het volk bracht bij hem een dynamiek op gang, die hem aanvankelijk tot het sociaal-liberalisme en daarna tot het socialisme brachten. Friesland kende een jonge arbeidersbeweging. Zo was er in Harlingen een afdeling van de in Londen zetelende International Working-Men’s Association. De secretaris, de kleermaker Pieter van Raat, was ook kerkenraadslid (een significant gegeven: later zou zoiets nauwelijks meer denkbaar zijn!). Via hem en andere politiek actieve leden kwam Domela meer te weten van de hem grotendeels onbekende wereld: die van de arbeiders die in bittere armoede leefden. Hij was verbijsterd: ‘Wij wisten precies hoe de oude joden te Jeruzalem leefden en verdiepten ons in al wat zij deden en dachten, maar van de maalstroom des levens rondom ons, hetgeen vlak voor onze voeten geschiedde, daar wisten wij absoluut niets van.’

Domela moest toen nog weinig van opstandige acties hebben, maar trok vanwege zijn sociale belangstelling toch de aandacht. Zo bemiddelde hij op verzoek bij een tichelwerkersstaking, waarbij hij met de arbeiders sprak in een schaars met petroleum verlichte schuur. Hij streefde naar sociale verheffing van het volk met vertrouwen op de barmhartigheid van de maatschappij. Voorts was hij actief in het Algemeen Nederlandsche Vredebond die ontstond uit ontzetting over de gruwelen van de Frans-Duitse oorlog en die de eerste vredesorganisatie in Nederland was. Tekenend is dat hij in zijn afscheidspreek in Harlingen een pleidooi voor recht en billijkheid hield en zijn gehoor de vraag voorlegde wat belangrijker was: het lot van duizenden die een rechtvaardig loon verlangden of de waarheid van een leerstuk.

Domela radicaliseerde zowel in zijn vrijzinnigheid als in zijn politieke opvattingen tijdens zijn predikantschappen in Beverwijk en Den Haag. Hij koos nadrukkelijk (nog) niet voor de weg van kerkverlating zoals Allard Person, met wie hij enig contact had, deed. Tussen wondergeloof en humanisme zag Domela een derde weg: die van een vermenselijkte Jezus in een sociale Kerk. Hij voelde zich echter met zijn sociale ideeën steeds minder thuis in die traditionele kerk. Er kon niet over het volk gesproken worden, terwijl Jezus als hij nu leefde een werkman zou zijn die de kapitalisten en zondagvierders zou aanvallen en de eis zou stellen van een menswaardig bestaan voor allen. Domela pleitte er tevergeefs voor om de predikantenopleiding te veranderen en van aanstaande proponenten te verlangen dat ze een jaar lang colleges economie en sociologie zouden volgen. In 1875 verloor hij definitief het vertrouwen dat de kerk haar sociale verantwoordelijkheid zou nemen. De breuk met kerk en theologie en het geloof was nog slechts een kwestie van tijd. Daarbij speelde ook diepingrijpende gebeurtenissen in zijn persoonlijk leven een rol: het overlijden van zijn eerste en tweede vrouw na de geboorte van een kind. Ook in het sociaal liberalisme raakte hij teleurgesteld, omdat het zijns inziens uiteindelijk het sociale vraagstuk niet echt wilde aanpakken. Hij verdiepte zich in het socialisme en noemde zich in november 1878 voor het eerst socialist. Daarmee was hij de eerste christensocialistische predikant in Nederland. Het was echter voor korte duur. Het jaar daarop legde hij zijn predikantschap neer, Dat ging niet zonder pijn en er waren jaren van twijfel aan vooraf gegaan. Het maakte hem weemoedig dat het in de kerk niet gelukt was. In het socialisme vond hij een nieuwe levensvulling. In levensbeschouwelijk opzicht ontwikkelde hij zich tot vrijdenker, die elk uitwendig gezag gebaseerd op openbaring afwees. Wel bleven bijbelse figuren en in het bijzonder Jezus voor hem inspirerende persoonlijkheden. Tot zijn overlijden stond op zijn bureau een kopie van het beeld van de zegenende Jezus van de Deense beeldhouwer Thorvaldsen. Tegenstanders wezen erop dat Domela in zijn uiterlijk zich als Messiasfiguur profileerde. En inderdaad: voor zijn aanhangers, vooral in het Noorden in de jaren tachtig, was hij een heilige (‘us verlosser’) wiens gelijkenis met het gedachte uiterlijk van de opstandige Jezus van Nazareth hun niet ontging. Met zijn uiterlijk drukte Domela zijn bewondering uit voor Jezus, die overging in identificatie.

Domela raakte mede door zijn consequent vasthouden aan beginselen in een isolement, dat versterkt werd omdat hij iets solistisch had en bepaald niet zachtzinnig omging met tegenstanders, ook niet in de eigen gelederen. Staan blijft dat hij, heer van stand, zich het lot van de verpauperde massa aantrok, dwars tegen de onverschilligheid en meer dan dat van het grootste deel van de burgerlijke elite en de kerken in. Hij was daarbij tot grote offers bereid. Van welke kerkelijke leidslieden uit die tijd kunnen we dat zeggen? Om dogmatische kwesties vocht men elkaar de kerk uit, niet om de vraag naar sociale gerechtigheid, terwijl het volk in bittere armoede leefde.

Herman Noordegraaf

N.a.v. Jan Willem Stutje, Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Een romantische revolutionair, Antwerpen/Amsterdam 2011, 551 pp., ill., 34,95 euro.