Geloof is mijn geluk

logoIdW

GELOOF IS MIJN GELUK

‘Ik wandel in gedachten’ (Liedboek 2013, nr. 480) is het populairste kerstlied van Noorwegen. Het heeft daar de status die ‘Ere zij God’ in veel Nederlandse kerstdiensten heeft: als dat lied niet is gezongen, is het geen Kerstfeest geweest. De Deense bisschop Hans Adolph Brorson (1694-1764) schreef het lied, dat in 1732 voor het eerst in druk verscheen. Deens is tot in de 19e eeuw de taal van bestuur en kerk in Noorwegen geweest. Zo kon het gebeuren dat een Deens lied populair werd in Noorwegen.

In het lied wordt een imaginaire reis naar de geboorteplaats van Jezus ondernomen. Het bijzondere moment van de Kerstnacht opent de mogelijkheid daartoe. De druk en de drukte van de wereld – in het origineel ook de spot van de wereld – kan vergeten worden en de vreugde en kracht van het geloof kan gevonden worden. ‘Geloof is mijn geluk’ dicht de vertaalster Ria Borkent hier kernachtig en speels. Maar uiteindelijk is die geboorteplaats zo nederig en vreemd, dat het veel beter is dat Christus een plaats krijgt in het hart van de gelovige.

Het lied staat in de traditie van het Lutherse pi‘tisme van de Skandinavische landen. De beelden en de verhalen uit de bijbel worden in deze vroomheidstraditie ‘vanuit het hart’ overdacht. Ze hebben daar de mooie naam ‘hjertelighed’ voor. De melodie is een Noorse variant van een melancholiek volksliedje uit het Zweedse Västergötland.

1. Ik wandel in gedachten     2. Geen woorden zijn te vinden

in Gods geboortehuis,               dat ik begrijpen zal

gezegend zijn de nachten          hoe God als hemels kindje

van kerst, hier ben ik thuis.       moet slapen in een stal.

Mijn hart vergeet de wereld       U Heer, mijn levensadem,

van haast en regeldruk.             het hoogste woord van God,

Hier vind ik Jezus’ kribbe,          vindt minachting op aarde,

geloof is mijn geluk.                  moet slapen in een grot.

3. Een mus heeft nog zijn nestje, 4. Kom in mijn hart enwoon

                                                    er,

zijn eigen heggentak,                    het is geen vreemde plek,

een zwaluw die wil rusten              u zelf hebt mij veroverd,

vindt veilig onderdak,                    blijf in mij toegedekt.

een leeuw kan zich verschansen –   Ik ben met ziel en zinnen

moet ik mijn God dan zien             geopend, wonderstil.

in stro van iemand anders,           Kom, wikkel u, Heer Jezus,

een stal, zo anoniem?                   in diepten van mijn ziel.

Paradox

‘Christus die niet welkom is in deze wereld’ is een belangrijke traditie in de viering van het Kerstfeest. Die traditie heeft verschillende bijbelse bronnen: de woorden van Jezus dat ‘de Mensenzoon geen plaats heeft om zijn hoofd neer te leggen’ (Mt 8: 20, Lk 9: 58), de woorden van Paulus uit de Filippenzenbrief dat Christus zijn gelijkheid aan God niet vasthield, maar zich vernederde (Fil. 2: 6-8) en de beginwoorden van het Evangelie van Johannes dat ‘het woord in de wereld’ kwam, maar dat ‘de wereld hem niet gekend’ heeft (Jh 1: 10,11). Door vanuit deze gegevens het evangelie van Lukas te lezen is de bekende uitleg ontstaan dat Jozef en Maria niet in de herberg terecht konden, alleen maar in een stal. Als je Lukas’ geboorteverhaal (Lk 2: 1-20) zo leest ontstaat er een schrijnende paradox: hoe kan het dat deze hemelse mens onder zulke nederige omstandigheden ter wereld komt? Het lied van Brorson is een uitgebreide meditatie over deze paradox. Zijn oorspronkelijke lied kent elf coupletten en zeven daarvan gaan over deze tegenstelling tussen de goddelijke mens en zijn nederige plaats.

In een heel aantal kerstliederen die deze paradox onder woorden brengen (Lb 2013 o.a. Lied 470, 474, 478, 488), vind je verwijzingen naar de teksten van Johannes en Paulus. Maar verwijzingen naar de tekst over ‘de Mensenzoon die geen plaats heeft om zijn hoofd neer te leggen’ zijn schaars. Ik ken dat eigenlijk alleen van Vondels ‘Wij edelingen blij van geest’ (Lb 1973, Gez. 153: 4). In Brorsons oorspronkelijke achtste strofe citeert hij het bijbelgedeelte over de rustplaats van de Mensenzoon: ‘Hij die met goddelijke Almacht de gehele wereld zal oordelen, heeft niets waartoe hij zijn hoofd kan buigen.’ In de daaropvolgende strofe, die in zijn geheel in de Nederlandse vertaling is opgenomen, werkt hij dit uit door te verwijzen naar de dieren in het eerste deel van Jezus’ woorden: ‘de vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon…’. De vogels associeert hij met de mus en de zwaluw uit Psalm 84: 4, waarschijnlijk omdat in de psalm ook een tegenstelling is tussen de mus en de zwaluw die een huis hebben en de psalmist die daar nog zo naar smacht. Brorson verandert de vos in een leeuw, om naast de onogelijke vogeltjes ook de machtige koning der dieren in beeld te hebben. Hoog en laag in het dierenrijk hebben beide onderdak, maar de hoge, hemelse mens heeft helemaal niets.

Oplossing

Ook in het kerstlied ‘Komt, verwondert u hier, mensen’ wordt de tegenstelling tussen de rijkdom en kracht van Christus en zijn zwakke, arme menselijke gestalte gethematiseerd. Maar dat lied eindigt – in de lijn van Paulus (2 Kor. 8: 9) – met het gebed dat juist de kleinheid en armoe van Christus de gelovige zal verrijken en genezen. Zijn vernedering komt ons ten goede: Sterk mij door uw tere handen/maak mij door uw kleinheid groot/…/ maak mij blijde door uw lijden/maak mij levend door uw dood (Lb 2013, Gez. 478: 4).

In het lied van Brorson wordt de tegenstelling anders opgelost: Christus moet in het hart van de gelovige komen wonen (strofe 4). De gelovige zelf kan helpen om de vernedering en vervreemding van Christus ongedaan te maken, door hem in het eigen hart een woonplaats te bieden. Zo wordt het hart van de mens de woonplaats van Christus. In het lied wordt deze woonplaats van Christus niet vergeleken met de stal of de grot uit de geboortemythes en zelfs niet met de bijbelse voederbak. Het hart wordt vergeleken met de doeken waarin Maria haar pasgeboren kind wikkelde. Zo intiem en teder is de omgang tussen Christus en de ziel. Dit beeld verleidde Ria Borkent tot enkele van de mooiste regels uit het nieuwe liedboek:

Ik ben met ziel en zinnen

geopend, wonderstil.

Kom, wikkel u, Heer Jezus,

in diepten van mijn ziel.

Bruidsmystiek

Brorson schreef oorspronkelijk 11 strofes. In de liedboeken van Noorwegen zijn drie strofes weggelaten en hebben andere strofes variaties op het origineel. Voor het Nederlandse liedboek is gekozen voor vier strofes, die vrijwel alle elementen van het lied bevatten.

Toch is er één element uit het oorspronkelijke lied minder duidelijk in de Nederlandse vertaling terecht gekomen. In de oorsponkelijke versie van de slotstrofe wordt Christus in half-erotische woorden bejubeld als de bruidegom. In de huidige Deense en Noorse liedboeken is dit er uit gekuist. In de Nederlandse vertaling is deze strofe er helemaal uit gelaten, al wijzen regels als ‘uzelf hebt mij veroverd’ en ‘ik ben met ziel en zinnen geopend’ en het intieme ‘wikkelen’ wel in deze richting. De oorsponkelijke versie van de laatste strofe luidt:

Ik strooi mijn groene palmen     Jeg vil med Palme-grene

op heel uw rustplaats neer.       Dit Hvile-Staed bestroe,

Voor u slechts leef en sterf ik     Min Brudgom, Dig allene,

mijn bruidegom, mijn Heer!       Jeg leve vil og doe.

Kom, laat mijn ziel toch vinden  Kom! Lad min Siael erlange

haar zoetste vreugdestond:       Sin raette Qvaege-Stund;

tot duizendmaal te kussen         At kysse tusind gange

uw lieve rozenmond.                Din soede Rosen-Mund.

Deze bruidsmystiek op het einde past goed bij de struktuur van het lied. Het lied begint met de gelovige die zich tot de geboorteplek van Christus wendt. Op het einde van het lied wordt Christus hartstochtelijk uitgenodigd om in de ziel van de gelovige te komen. Na deze tweevoudige toenadering ligt het voor de hand om Christus dan ook als de bruidegom te benoemen.

Er zijn misschien allerlei goede redenen om dit zo niet te zingen op kerstavond. Voor vele kerstnachtdienstbezoekers zal zo’n strofe vervreemdend werken. Anderen zullen bij het overmatig kussen van een baby aan priesterlijke misbruikschandalen denken. Maar ik raad u aan: zing deze laatste strofe lekker voor uzelf. Hij is zo prachtig!

Coen Wessel