Heilzaam verscheurd

logo-idW-oud

Heilzaam verscheurd

Considerasti, quid ponderit peccatum – heb je wel bedacht hoe zwaar de zonde weegt? Met deze woorden van Anselmus van Canterbury besluit de Heidelbergse praktisch-theoloog Christian Möller het voorwoord van zijn boek ‘Der heilsame Riss. Impulse reformatorischer Spiritualität’ (2003). Wie nu denkt dat een boek dat onder zo’n motto staat noodzakerlijkerwijs zware kost bevat, kan opgelucht ademhalen. Uitgangspunt van het boek is weliswaar de menselijke verscheurdheid door de zonde, maar deze diepe verscheurdheid laat Gods genade alleen maar rijkelijker stromen. Hoe groter de zonde, hoe groter de genade, zoals Paulus in zijn brief aan de Romeinen opmerkte (5:20). Daarom vatte Martin Luther de opdracht van deze brief samen met de woorden ‘de zonde grootmaken’ (‘peccatum magnificare’). Het gaat er om dat wij onze verscheurdheid niet verzwijgen, maar belijden en voor Gods aangezicht brengen. Voor Möller is dit het middelpunt van de reformatorische spiritualiteit: onze zonden grootmaken voor God, opdat onze verscheurdheid een heilzame verscheurdheid wordt. Vanuit dit middelpunt trekt hij verschillende lijnen door naar andere gebieden. Achtereenvolgens komen in zijn boek uitvoerig de theologie, de kerk, de omgang met de tijd (de zondag!), de kerkdienst en de betekenis van het zingen in de kerk aan bod. Op deze manier wil hij moe-geworden predikanten, kerkmusici en ouderlingen bemoedigen en nieuwe kracht geven om hun dienst in de christelijke gemeente te vervullen.

Möller schrijft zoals hij college geeft. Persoonlijk en concreet. Enthousiast en grappig. Vol praktische ideeën. Veel anekdotes kende ik dus al uit de tijd 1998-2000, toen ik in Heidelberg studeerde. Zoals de anekdote uit zijn tijd als gemeentepredikant over de ouders die hun kind willen laten dopen. De vader praat honderuit en heeft de hele toekomst van zijn dochter al uitgestippeld, van kleuterschool tot lagere school en zelfs de studie. Net zo succesvol als hijzelf zal ze worden. ‘Als het er zo voorstaat, dan is het beter dat u uw kind niet laat dopen. Door de doop zou u namelijk concurrentie krijgen van een veel grotere, hemelse vader, die voor uw dochter mogelijkerwijs iets heel anders in petto heeft’, merkt de predikant geërgerd op. Terwijl de vader stilvalt, neemt voor het eerst tijdens het gesprek zijn vrouw het woord: in dat geval wil ze heel graag dat haar dochter gedoopt wordt. Een anekdote die niet alleen een leuk verhaal is, maar boven zichzelf uitstijgt en duidelijk maakt, dat Gods genade ook een scherpe, kritische kant heeft.

In verschillende hoofdstukken komt de doop terug als het eigenlijke centrum van Möllers denken. Een centrum dat direct met voornoemde heilzame verscheurdheid samenhangt. Het feit dat we gedoopt zijn, herinnert ons eraan dat wij Gods genade ontvangen hebben en hierop blijvend aangewezen zijn. Wij hoeven ons niet groter voor te doen dan wij zijn; wij leven alleen van Zijn vergeving. Het mag daarom geen verbazing wekken dat ook het avondmaal een grote rol speelt in Möllers denken. De genade die wij ooit in de doop ontvingen, wordt steeds opnieuw geactualiseerd in het brood en de wijn van het avondmaal. Op grond hiervan bekritiseert Möller dan ook de praktijk, die we ook in Nederland kennen, dat het avondmaal steeds meer een gemeenschapsmaal wordt. Om de samenhang tussen avondmaal en vergeving van de zonden te bewaren pleit Möller zelfs voor de herinvoering van de biecht. Niet als klerikale geste van boven naar beneden, maar als teken van broederschap en wederzijdse zorg in de gemeenschap van gedoopten.

De nadruk op de sacramenten gaat bij Möller niet ten koste van de verkondiging van de Heilige Schrift. Integendeel, de sacramenten en de verkondiging hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Dat de reformatorische kerk van het Woord echter geen kerk van veel woorden en weinig zeggingskracht wordt, is voor Möller een punt van grote zorg. Daarom behandelt hij uitvoerig de verbinding van tekst en ervaring bij de voorbereiding van de preek en de betekenis van stem en ritme bij de voordracht. Ook het zingen van de gemeente verhindert dat het ene Woord in een rationaliserende woordenbrij tenondergaat en zorgt ervoor dat het evangelie blijft wat het is: levend Woord, ja een ‘vrolijk geschreeuw’ (Luther).

In Möllers boek komen alle facetten van het kerkelijk leven aan bod. Ook de context van een postmoderne, geseculariseerde samenleving blijft niet onbesproken. Centraal in alle overwegingen staat steeds de belofte van de barmhartige aanwezigheid van Jezus Christus die zich over onze zonde ontfermt en ons in genade aanneemt. Dat zijn grote, ouderwetse woorden. Daarbij komt nog dat Möller strenge kritiek uitspreekt over moderne ontwikkelingen binnen de kerk die aansluiting zoeken bij managementstheorieën en trends in de consumptiemaatschappij. In plaats van een kerk die steeds hijgend achter de laatste hype aanloopt, wil Möller een kerk die zich vrolijk en uitnodigend verzet tegen de waan van de dag. Een kerkdienst biedt geen entertainment, maar troost en inspiratie. Het gaat niet om de professionalisering van de predikant, maar om zijn hernieuwde spiritualiteit. Niet om een steeds grotere prestatiedruk, maar om een leven vanuit de bevrijding. En allen die zich zorgen maken over de getalsmatige achteruitgang van het kerkbezoek houdt Möller de liturgie van de oosters-orthodoxe kerk voor, waar de kerkdienst nog ‘um Gottes willen’ gevierd wordt. Wanneer aan God de eer gegeven wordt, heerst vreugde over iedereen die gekomen is in plaats van teleurstelling over weggebleven ‘doelgroepen’. Met andere woorden: wie van Jezus Christus uitgaat, ziet de kerk in het licht van Zijn belofte. ‘Verheissungsorientiert’ noemt Möller dat, het tegendeel van een onbarmhartige ‘Defizitorientiertheit’.

Een ouderwets boek dus? Heerlijk ouderwets.

Jantine Nierop