Hans Hoekendijk: Impressie en werking

logoIdW

HANS HOEKENDIJK: IMPRESSIE EN WERKING

In the twinkling of an eye…

… Glory to the lamb that was slain.

G.-F. Händel, The Messiah

Bovenstaand citaat komt in mij op als ik denk aan de wijze waarop Hans Hoekendijk zijn college begon: het was een ogenblik stil en er volgde een oogopslag. Daarmee werd een verstandhouding gelegd; het ging beginnen. Ik hoor nog Pieter Tijmes, die later met Bert Hoedemaker De kerk binnenste buiten samenstelde, op een van de voorste rijen grinniken…

Invloed in de vrij evangelische wereld

Vanuit mijn achtergrond wil ik allereerst iets vertellen over de werking van Hoekendijk in de Vrije Evangelische gemeenten. Dat kan ik het beste doen door uit te drukken wat hij voor mijzelf heeft betekend. Hoekendijk is voor mij een brug geweest van het vrij-evangelisch nest waaruit ik kom naar en door het academisch milieu, al ging ik bewust de eerste jaren niet naar zijn colleges. Dat volgde pas later. Hoekendijk gaf gestalte aan een oecumenische instelling die ik van mijn vader meekreeg.

Het was in een tijd dat de golven hoog gingen in de Vrije Evangelische gemeenten in de strijd tussen aanhangers van de Wereldraad van Kerken en die van het ICCC… Langzamerhand heeft dat ertoe geleid dat er binnen de veelal besloten wereld van de Vrije Evangelische Gemeenten, die bij de naam ‘Hoekendijk’ vooral dachten aan Hoekendijks vader, C.J. Hoekendijk, vrij evangelisch predikant in Rotterdam en Bussum, meer openheid kwam.

Ik heb in mijn periode als Vrij-evangelisch predikant in Nijverdal een aantal jaren gedoceerd aan de Theologische Hogeschool in Utrecht, nog voor deze opleiding geïntegreerd werd in de theologische faculteit van de Rijks Universiteit in Utrecht. Vanuit Nijverdal heb ik mede daartoe de aanstoot gegeven. Aan die eigen predikantsopleiding doceerde ik naast filosofie ook apostolaat. Wij hebben het rapport The Church for Others (1967) doorgewerkt en dat sprak aan. Zo zijn er verschillende studenten met Hoekendijk in aanraking gekomen en hebben daarvan ook getuigenis afgelegd. Ik ben daarin niet de enige geweest. Ook latere docenten apostolaat van de vrije evangelische opleiding, zoals Hans Hommes en Ed van den Berg, hebben zich door Hans Hoekendijk laten inspireren.

Filosofisch appel

Als predikant was ik zeer door hem bewogen, in het bijzonder in het jeugdwerk, maar ook in het interkerkelijke werk en door een oecumenische groep, zozeer dat de vrouw van mijn collega De Goede hier en daar meende te moeten roepen: Lise is Hoekendijk. Toch distantieerde ik mij daarvan innerlijk, want ik voelde mij wel degelijk tegelijk een leerling van Prof. dr. ir. Arnold Ewout Loen. Door hem was ik op zoek naar een kerkelijke kenleer. Bij Loen deed ik mijn hoofdvak voor het doctoraal examen en schreef een scriptie over de hermeneutiek.

Nadat ik in 1971 Nijverdal had verlaten, is mijn zoektocht doorgegaan naar de filosofische kernvraag van de articulatie van de tijd. Op die tocht heb ik Eugen Rosenstock-Huessy (1888-1973) gevonden. In een latere ontmoeting met Hanna en Hebe Kohlbrugge, vroegen zij mij: hoe kwam je bij Rosenstock? Ik antwoordde: wel, ik was door Hoekendijk en Loen geraakt en moest die twee bij elkaar zien te krijgen. Rosenstock werd de man die mij de geschiedenis opende, waaraan mijn beide leermeesters geappelleerd hadden.

Ik moet erbij vertellen dat dat kwam nadat ik na een paar jaar vastgelopen was in mijn filosofische speurtocht naar de articulatie van de tijd. In 1973 herinnerde ik mij een vroegere uitspraak van Hoekendijk: “Als jullie verder willen komen dan de fenomenologie van Husserl en het dialogisch denken van Martin Buber, dan moeten jullie je wenden tot Eugen Rosenstock-Huessy.” Ik zag er erg tegenop, maar in Rosenstocks Des Christen Zukunft (1956, oorspr. The Christian Future, 1946) vond ik uiteindelijk waarnaar ik een aantal jaren tevergeefs had gezocht. Maar dat vormt een ander verhaal, dat ik hier niet zal vertellen.

Oog krijgen voor de eigen tijd

Wat voor mij van Hans Hoekendijk gebleven is, is de zendingsinspiratie. Die zendingsinspiratie heeft heel bijzondere bestanddelen, genomen uit het Reveil, de Innere Mission in Duitsland, Zinzendorf en de revivalbewegingen. Zending vormt de wereldwijde opdracht van de kerk: de kerk als functie van het apostolaat. Niet de kerk drijft zending, maar de zending drijft de kerk. Hoe tekent de universele opdracht de tijden van de kerk, voorheen en nu en straks? Dat zijn blijvende vragen voor mij geworden.

Bij Hans Hoekendijk leerde je oog te krijgen voor de eigen tijd als uitnodiging om in te treden in de nieuwe tijd. Je leerde de vraag te stellen wat de calamiteiten van de wereldtijd, zoals de wereldoorlogen, te zeggen hebben. Dat die wereldoorlogen te maken hebben met de industrialisatie, met de techniek en de natuurwetenschappen – dat waren thema’s die voluit bij Hoekendijk aan de orde kwamen.

Voorbeelden: we kregen het boek op van Heinz-Dietrich Wendland, Die Kirche in der modernen Gesellschaft, of van de Anglicaanse bisschop E.R. Wickham, Church and People in an Industrial City.1 Zij dachten na over vragen van industrialisatie waar de Franse priester-arbeiders uit die tijd ook mee kwamen. Dansettes boek, Destin du catholicisme français kreeg ik op voor mijn doctoraal examen.2 Ik moest daarvoor ook alle verschenen delen van Charles Moellers Littérature du XXe siècle et christianisme lezen.3 Moeller was katholiek hoogleraar in Leuven. Die titels laten zien hoe Hoekendijk je wilde onderdompelen in chaotische wereld rondom, teneinde die van binnenuit te leren kennen. Zo leidde hij toe naar het besef van zending als eeuwige opdracht en één die we nooit ten volle kennen.

Als het om zending ging kon Hoekendijk op college de studenten op de man af vragen: welk excuus hebt u om niet te gaan? Mij leverde hij dat excuus: het zendingsveld is hier en je hebt er de kerk aan te herinneren! Daar heeft hij zelf ook veel impulsen aan gegeven. Hans Hoekendijk riep de studentenecclesia in het leven, stond aan de wieg van de Sjaloom-beweging en was inspirator van de basisbeweging.

Mijn laatste punt: Hoekendijk roert aan de verhouding van Conventikel en Kerk. Op dat punt heb ik ook mijn vragen aan het adres van Hans Hoekendijk: komt in de vrije kerkelijke groep die hij voorstaat de band met de wereldkerk wel tot uiting? Voor de Kerk is het van cruciaal belang dat zij vele tijden belichaamt. Hoekendijk wist dat ook wel. Hij was en bleef uiteindelijk ook oecumenicus!

Dat doet me denken aan Rosenstock-Huessy’s De onbetaalbare mens (1966, Duits 1955, Engels 1936, 1949). Hij zet daar aan het slot uiteen hoe aan het begin van het tweede millennium de kerk universeel was en de economie locaal, terwijl aan het einde, onze tijd, de economie universeel is geworden en de kerk locaal zijn gestalte moet vinden. Op dat punt komen Rosenstock en Hoekendijk samen: wij zijn de kerk en wij moeten ter plekke de vormen vinden. Daartoe dienen we open te staan voor de veelvormigheid van onze wereld en we moeten dus in veelvormigheid gestalte geven aan de kerk.4

Lise van der Molen

Auteur is emeritus predikant te Winsum

1    Heinz-Dietrich Wendland, Die Kirche in der modernen Gesellschaft. Entscheidungsfragen für das kirchliche Handeln im Zeitalter der Massenwelt (Hamburg: Furche-Verlag, 1956); E.R. Wickham, Church and People in an Industrial City (London: Lutterworth, 1957).

2    A. Dansette, Destin du catholicisme français, 1926-1956 (Paris: Flammarion, 1957).

3    C.A.M.A. Moeller, Littérature du XXe siècle et christianisme, 5 tomes (Tournai : Casterman, 1953vv.).

4    Eugen Rosenstock-Huessy, De onbetaalbare mens (Rotterdam: Lemniscaat, 1966). Vgl. de treffende Engelse titel: The Multiformity of Man. Ik wijs nog op de conferentie van de Wereldraad van Kerken in 1950 in Bossey. Daar sprak Rosenstock over ‘The significance of sociology for the strategy of the church’. Ik heb de indruk dat Hoekendijk daarbij aanwezig was. Sociologie is bij Rosenstock wel wat anders dan de sociologie waarvan Hoekendijk gebruik maakt.