H.C. Touw in de jaren 1940-1945
H.C. TOUW IN DE JAREN 1940-1945
Vooral rond de dagen 4 en 5 mei lees ik vaak een aantal bladzijden in het grote tweedelige werk ‘Het verzet der Hervormde Kerk’. Ds. H.C. Touw, een kenner van de Nederlandse kerkelijke en theologische verhoudingen, was de auteur. Zijn indrukwekkende prestatie werd gepubliceerd in 1946, in opdracht van de Algemene Synode der Nederlandse Hervormde Kerk.
Deel 1, hoofdstuk 6 heeft als titel ‘De Prediking’, en gaat vooral over de vraag hoe er in de oorlogsjaren gepreekt is. Touw onderscheidt vijf verschillende typen, niet volstrekt gescheiden: nationaal-socialistische, lijdelijke, tijdloze, nationale en Bijbels-actuele prediking. Touw zelf streefde er duidelijk naar te preken in laatstgenoemde zin, waarin ‘de boodschap van de bijbel vertolkt werd met het oog op de gevaren en verzoekingen van de tijd.’ Er mocht daarbij niet worden gezwegen over de geboden van God. Dat betekende dat voorgangers in hun dienst moesten streven naar duidelijkheid en voorzichtigheid. Vanuit de gemeenten hoorden predikanten dan nogal eens de waarschuwing vooral voorzichtig zijn. Een predikant, die duidelijk wilde zijn, kreeg na de dienst wel te horen: ‘Het lijkt wel of U solliciteert naar het concentratiekamp.’ (212) De schrijver geeft een aantal voorbeelden uit toen gehouden preken en voegt eraan toe, dat er zeker ‘beschamend veel gezwegen is op de kansels.’ Maar er is ook verheugend veel en duidelijk gesproken in deze jaren. (217/218) Na predikant geweest te zijn in De Kaag (bij Leiden) en in Eerbeek, nam hij in 1940 een beroep aan naar Leiden. Later was hij nog jaren studentenpredikant, eerst in Urecht, daarna in Nijmegen. We gaan nu kort in op gedeelten uit preken die ds.Touw in Leiden heeft gehouden.
De officiële herdenkingsdienst die hij leidde op 3 oktober 1941 in de Pieterskerk in Leiden, is een gebeurtenis geweest. In datzelfde jaar werden de teksten (liederen, gebeden, prediking) van de bijeenkomst in een oplage van 3000 ex. gestencild en verspreid, 13 bemoedigende bladzijden. De aanwezige gemeenteleden en burgers, onder wie bestuurders, notabelen, studenten en hoogleraren en andere leden van de Leidse universitaire gemeenschap, zullen vooral een ‘nationale prediking’ verwacht hebben. Mogelijk hebben ze zich verwonderd, dat het toch wat anders ging. Natuurlijk kregen Beleg en Ontzet van Leiden in 1574 de nodige aandacht, maar de voorganger probeert dicht bij de lezingen te blijven, Psalm 46 en 2 Corinthiers 1: 3-10.
Tekst voor zijn preek was: ‘God, die ons uit zoo grooten dood verlost heeft, en nog verlost; op Wien wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal.’ (2 Cor.1:10) Een beetje gewaagd begint Touw te zeggen, dat de feestelijkheden rond Beleg en Ontzet van Leiden jaarlijks gedurende eeuwen hebben plaatsgehad, ‘plechtig en luidruchtig.’ Maar, ‘een levend verband met het verleden was er niet zozeer.’ Hier al probeert hij wat weg te komen van de puur nationale verzetsmentaliteit, die hij te beperkt en versmald vindt. Hij betoogt dat Paulus hier een bijbels kernwoord in de ‘godsvrucht van Israël’ uiteenzet. Bijbels ‘gedenken’ maakt een bepaalde beweging. De apostel gaat eerst naar het verleden, dan staat hij stil bij het heden. Bij de beweging van dit ‘gedenken’ hoort echter altijd ook de toekomst. Tegen het einde van deze preek wijdt de predikant woorden aan de hoop. Daar is alle reden voor. Want het geloof in die God, die de doden opwekt, is de grond, waarom wij blijven hopen. Waarop dan? Letterlijk: ‘op de vrijheid van ons volk’. Hij voegt er nog aan toe, dat dit inhoudt het bieden van ‘innerlijke weerstand’ aan alles, wat die vrijheid aantast. De preek eindigde met de woorden: ‘Leidens ontzet roept ons tenslotte maar een ding toe: Niet de mens, maar God heeft ons verlost. De God, die over wind en water regeert, de God die trotsen vernedert en nederigen uitredt. Hem alleen komt er de eer van toe. Zo troost ons deze 3e october, en bemoedigt ons.’ Binnen dit raam spreekt Touw dan ook over de actualiteit, niet zo erg voorzichtig maar duidelijk. Gewaagd vermeldt hij ‘het verzet en de verzetskracht’ in Leiden. Ook noemt hij de ‘glippers’. Er was in 1574 ‘een handjevol laffe verraders, die de kracht prezen van de Spanjaarden, de Prins van Oranje en het verzet hoonden.’
Opvallend is ook een preek in een jeugddienst, op 28 juni 1942. Tekst is Psalm 24:1.
Verontwaardiging klinkt door over wat Joden wordt aangedaan. Hij begint over de aanstaande vakantietijd voor deze jonge mensen. Bij de tekst ‘De aarde is van de Heer en haar Volheid’ roept hij ze toe: ‘Kijk zo de bomen maar aan in de plantsoenen en op de singels, kijk zo maar aan alles wat er groeit en bloeit, God is er de Eigenaar, God is er de Gever van….’ Dan volgt opeens: ‘Ontzettend daarom, als we zelfs op bomen en lanen het bordje zien: Verboden voor Joden! Gods eigen schepping, Gods eigen bomen, de lanen en plantsoenen waarvan God alleen Eigenaar is: maar mensen verbieden elkaar, ja verbieden aan Gods eigen volk, van die bomen te genieten.’ En bij de uitleg van ‘de wereld en die daarop wonen’ zegt Touw, dat God zich de aarde niet laat ‘ontstelen’. God bestemt die niet ‘voor de brutalen, die al de halve wereld hebben, maar voor de zachtmoedigen.’ Na een passage over het teken van de Doop eindigt de preek zo: ‘Christus – de enige Heer – dat is het wachtwoord van de gemeente in alle tijden! Christus de Heer over de volkeren, de Heer ook van ons Nederlandse volk, de Heer ook van onze goede stad Leiden! Christus de enige Heer in onze kerk en bij ons thuis en in ons eigen hart. Want: “De aarde is des Heeren en haar volheid; de wereld, en die daarin wonen”.’ Gezien de situatie nam Touw met zijn onverbloemde spreken risico’s, maar hij wilde juist hier duidelijk en niet te voorzichtig zijn. De slotzang was Gezang 148 (bundel 1938), nu nog in het Liedboek als ‘Van U zijn alle dingen…’. Maar in de oude berijming staat er zo nadrukkelijk bij: ‘van U, o God alleen’. Dat was nog duidelijker in de strijd tegen de alleenheerschappij van Hitler.
In die dagen was ik tien jaar, deze preken heb ik niet gehoord. Wel genoot ik van een toen bekende grap, waardoor ik ook een eerste mondje Duits leerde. In die jaren heb ik me er zeer mee vermaakt, mezelf moed ingesproken door ze telkens als een soort mantra te prevelen. Goebbels, Goering en Hitler bieden een kerkraam aan: Goebbels laat in het glas in lood dit zetten: ‘Vom dritten Mann im dritten Reich am ersten Mann im Himmelreich’. Goering, ook niet mis, kiest voor deze tekst: ‘Von Herr Mann an Herr Gott’. Maar Hitler geeft de voorkeur aan de woorden: ‘An Gott – von seinem Führer.’
Ook van de preek die Touw hield bij de bevrijding, is een eigenhandig geschreven tekst bewaard gebleven. Voor de oorlog heeft hij in meerdere publicaties vaak scherpe kritiek op kerk en kerkmensen laten horen. Tijdens de oorlog ging het er hem vooral om in de prediking gemeenteleden en andere hoorders moed te geven en weerbaar te maken in solidariteit met de God van Israel. Prioriteit had nu de afgoderij van de nazi’s, de scheiding der geesten, die benoemd en bevochten moest worden. In de preek, die hij gehouden heeft bij de bevrijding keren oude vermaningen en nieuwe waarschuwingen door. De tekst was: Exodus 20: 2,3. Telkens klinkt als thematische oproep: geen andere goden!
In het eerste gedeelte ging het over de bevrijding van de tyrannie. In het tweede deel over oude en nieuwe goden, waar de goede strijd van geloven zich tegen keert. In dat tweede deel noemt hij als afgoden een afkeer van alle gezag. En zeker moest de gemeente zich hoeden in dienst te komen van de wraak, een afgod. Amerika en Rusland, maar ook het Koninklijk Huis, de kerk, het eigen ik, de wederopbouw van het volksleven kunnen afgoden worden. Opmerkelijk is hoeveel aandacht hij geeft aan de hebzucht, Mammon. In zijn notities staat dit: ‘die oude afgod van ons Hollandse volk, die afgod, die ook deze vijf oorlogsjaren slaafser en kruiperiger is gediend en gehoorzaamd dan ooit.’ Dan volgt een opsomming, vol verontwaardiging over hoe het in de oorlog is toegegaan. Hij noemt ‘zakenmensen’ en ‘fabrikanten’, maar ook ‘arbeiders’ en ‘boeren’. Ze hebben niet zelden de Duitse zaak gediend, gebogen voor de ‘Herren’ en het verzet van ons volk gebroken.. Boeren hebben mensen afgezet en bedrogen, bestolen en soms laten verhongeren. Het culmineert in deze bevrijdingspreek uit mei 1945 in een oproep: ‘Gij, bevrijd volk van Nederland, zult Uw kapitalen niet in dienst stellen van enkelen, maar van de gemeenschap! Niet de winst van een enkele, maar de dienst aan de gemeenschap zal Uw bedrijfsleven moeten bepalen. Vrij zijt gij gemaakt, om vrij te blijven ook van de giftige geldzucht, van de goddeloze afgoderij van het geld!’
Ds. Touw heb ik maar een paar maal meegemaakt als voorganger, toen ik ongeveer twintig was. In Amsterdam, later in Leiden, kwam hij in en na de oorlog regelmatig bij ons thuis. In mijn boek ‘Niet te vergeten Miskotte’ (1981) heb ik iets over hem verteld.
Ik heb hem gekend als een zachtmoedige, haast nederige en zeer geestige man. Het rare was, wie hem zag zou niet denken dat hij moedig en scherpzinnig, zo kritisch en geestig was. Hij leek nogal naïef, soms bijna onnozel, een dromer ook wel.
Mans Miskotte